ECLI:NL:RBZWB:2024:6228

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
C/02/421288 / JE RK 24-661 en C/02/421630 / JE RK 24-727
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 augustus 2024 een nadere beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van een jaar, evenals een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, mede door problematisch gedrag zoals blowen en alcoholgebruik. De ouders van de minderjarige zijn ambivalent in hun medewerking aan de hulpverlening, wat heeft geleid tot de conclusie dat vrijwillige hulp niet meer voldoende is. De kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met de mogelijkheid voor plaatsing in een jeugdhulpaanbieder. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en kan binnen drie maanden in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/421288 / JE RK 24-661 (ondertoezichtstelling)
C/02/421630 / JE RK 24-727 (machtiging tot uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 30 augustus 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Regio Zeeland-West-Brabant, locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
aan ouders is toegevoegd mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
locatie Etten-Leur, hierna te noemen de GI.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • de in deze zaak gegeven beschikking van 10 mei 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • het schriftelijke verslag van de Raad van 22 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren is voortgezet op 30 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders met hun advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover op 27 augustus 2024 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Bij voormelde beschikking heeft de kinderrechter de beslissing op de verzoeken van de Raad tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing betreffende [minderjarige] tot deze mondelinge behandeling aangehouden. Daarbij heeft de kinderrechter aan de Raad verzocht om uiterlijk twee weken voor de mondelinge behandeling schriftelijk verslag uit te brengen over het verdere verloop van de vrijwillige hulpverlening en de betrokkenheid en de inzet van met name de ouders. Daarbij diende de Raad aan te geven of hij de verzoeken handhaaft.
2.2.
[minderjarige] woont bij haar ouders, maar verblijft op vrijwillige basis feitelijk nog steeds te [woonplaats] bij haar [tante].

3.Het nog openstaande verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar.
Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. Bij de mondelinge behandeling heeft de Raad zijn verzoek aangevuld, in die zin dat nu ook wordt verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor verblijf van [minderjarige] in de accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad rapporteert in zijn verslag dat er in de afgelopen maanden nagenoeg geen verbetering te zien is in de situatie van [minderjarige] . [minderjarige] voelt zich nog steeds belast door de relatie met haar ouders. Het zorgelijke gedrag dat zij laat zien neemt toe. Zo is [minderjarige] gaan blowen en drinken en is er opnieuw sprake van incidenten rondom het innemen van medicatie en heeft ze paniekaanvallen. De stabiliteit die er was door de plaatsing bij de tante neemt af door de gedragingen van [minderjarige] en de beperkte mogelijkheden die de tante heeft.
Naar de mening van de Raad geeft de hulpverlening aan dat er meer nodig is, zoals gespecialiseerde behandelvormen gericht op kinder- en jeugdpsychiatrie, maar gaan de ouders daar niet mee akkoord, althans zijn zij wisselend in hun opvattingen en pakken zij niet door. Concluderend is in de afgelopen vijf maanden niet gebleken dat de ouders in staat zijn om de problematiek rondom [minderjarige] met hulpverlening te verminderen. De ouders zijn ambivalent in het accepteren van hulp. Zodra zij ervaren dat het goed gaat met [minderjarige] achten zij hulp niet meer noodzakelijk. Omdat [minderjarige] momenteel niet de juiste hulp krijgt en het onduidelijk is waar en vanuit welke woonsituatie zij de beste begeleiding kan krijgen, wordt zij ernstig in haar ontwikkeling bedreigd en acht de Raad het noodzakelijk dat er een ondertoezichtstelling en een brede machtiging tot uithuisplaatsing wordt afgegeven.
Alsdan zal de GI de regie kunnen nemen en beslissingen kunnen nemen die in het belang van [minderjarige] zijn. De Raad adviseert de machtiging tot uithuisplaatsing binnen het netwerk toe te kennen voor de resterende tijd dat [minderjarige] nog bij haar tante zal verblijven. Volgens de Raad zal de GI daarop een wijziging kunnen doorzetten, op het moment dat er voor [minderjarige] een plek op een gepaste behandelgroep beschikbaar zal zijn. Alsdan is het goed dat er een plaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder mogelijk is. In die zin wordt het verzoek uitgebreid. Eventueel kan [minderjarige] wat later in de tijd in een ander pleeggezin worden geplaatst.
Tijdens de mondelinge behandeling voegt de Raad hieraan toe, dat de ouders steeds meer de grip op [minderjarige] verliezen en [minderjarige] ook niet langer openstaat voor wat haar tante wil. Zo is [minderjarige] zeer recent bij de tante weggelopen en aangetroffen in Utrecht, waarbij zij onder invloed was van het blowen, zij out ging en een ambulance nodig was. Inmiddels staat [minderjarige] aangemeld voor een plaatsing bij Sterk Huis. De wachttijd is zes weken. De tante heeft inmiddels laten weten dat [minderjarige] uiterlijk tot 1 oktober 2024 bij haar kan blijven. Liever heeft de tante dat [minderjarige] eerder vertrekt, omdat zij de situatie bij haar thuis met [minderjarige] onhoudbaar acht.
4.2.
[minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter laten weten dat het haar goed lijkt als er iemand (een jeugdbeschermer) voortaan de beslissingen gaat nemen die voor haar het beste zijn. Daarbij heeft [minderjarige] aangegeven dat zij niet langer bij haar tante wil verblijven. Om weer bij haar ouders te gaan wonen ziet [minderjarige] nog niet zitten. [minderjarige] vreest dat wanneer zij weer voor langere aaneengesloten periode bij haar ouders zal verblijven het weer snel mis zal gaan. [minderjarige] wil dat niet, om de relatie met haar ouders niet blijvend te beschadigen.
4.3.
De advocaat van de ouders wijst er allereerst op dat hij het schriftelijke verslag van de Raad van 22 augustus 2024 niet heeft ontvangen en dat hij daarvan eerst kort voorafgaande aan de mondelinge behandeling op de gang kennis van heeft kunnen nemen. De advocaat voelt zich daardoor wat overvallen, ook omdat hem eerder door de griffie was bericht dat er geen verslag van de Raad beschikbaar was.
De ouders verklaren dat zij zich zorgen maken over [minderjarige] en over wat er zeer recent is voorgevallen. De ouders betwisten dat het incident onlangs waarbij [minderjarige] out ging zou hebben plaatsgevonden in Utrecht. Het incident vond volgens hen plaats op een strandje bij [woonplaats] . Ook betwisten de ouders dat zij op [minderjarige] enige druk zouden uitoefenen. Het standpunt van de ouders over het verzoek is volgens hen hetzelfde als zij tijdens de vorige mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht. Zo zien de ouders de zorgen en hebben zij lang geleden zelf om hulp gezocht. Volgens de ouders zijn zij nog steeds bereid om overal aan mee te werken. De ouders zeggen niet dat [minderjarige] thuis moet komen. Zij vinden ook dat voor [minderjarige] naar een goede plek moet worden gezocht waar zij goede begeleiding kan krijgen. Met een vrijwillige plaatsing van [minderjarige] bij Sterk Huis stemmen zij in. Zij merken op dat [minderjarige] in de zomervakantie van 2024 gedurende drie weken bij hen heeft verbleven en dat dat goed is verlopen. Ook op dit moment verblijft [minderjarige] voor even weer bij de ouders. Ook dat verloopt volgens hen goed. De vader merkt daarbij op dat [minderjarige] wel erg stemmingsgevoelig is, waardoor de situatie van het ene op het andere moment ineens heel erg kan omslaan.
Concluderend delen de ouders het standpunt van de Raad dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Zij blijven bereid om in het vrijwillig kader mee te werken aan de nodige hulpverlening. Aan de grond voor een ondertoezichtstelling wordt volgens ouders dan ook niet voldaan. Om die reden zijn de ouders van mening dat het verzoek moet worden afgewezen.
4.4.
De GI verklaart het verzoek in het belang van [minderjarige] te ondersteunen.

5.De nadere beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt allereerst dat de ouders niet in hun belangen zijn geschaad, doorat hun advocaat het schriftelijke verslag van 22 augustus 2024 niet tijdig zou hebben ontvangen. Immers betreft het een verslag van beperkte omvang. De advocaat heeft dat verslag voorafgaande aan de mondelinge behandeling nog kunnen doorlezen en heeft daarop tijdens de mondelinge behandeling zijn reactie naar voren kunnen brengen.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat [minderjarige] nog altijd ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Ook zijn alle betrokkenen het erover eens dat voor [minderjarige] behandeling binnen een specialistische 24-uurs behandelvoorziening noodzakelijk is. Echter zijn de ouders van mening dat de benodigde hulp binnen het vrijwillige kader moet en kan worden ingezet.
5.5.
Zoals de kinderrechter in zijn beschikking van 10 mei 2024 reeds heeft overwogen heeft een ondertoezichtstelling te gelden als een uiterste middel en dient deze enkel te worden opgelegd, indien de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefent, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De ouders hadden gemotiveerd aangevoerd dat zij en [minderjarige] de nodige hulp in het vrijwillige kader accepteren. Om die reden heeft de kinderrechter het verzoek van de Raad bij de beschikking van 10 mei 2024 aangehouden tot de huidige mondelinge behandeling van 30 augustus 2024.
5.6.
Thans moet worden geconstateerd dat het de ouders in de afgelopen maanden niet is gelukt om de ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] met behulp van de vrijwillige hulpverlening af te wenden. Zo blijkt uit het verslag van de Raad van 22 augustus 2024 dat door [jeugdhulp] wordt aangegeven, dat er nog steeds grote zorgen zijn over de onderliggende kindeigenproblematiek van [minderjarige] . Haar gedrag en reacties, waaronder het opnieuw innemen van teveel pillen, lijken te wijzen op onderliggende problematiek. Daarbij lijkt [minderjarige] haar toevlucht te nemen in drank, relaties met jongens en, zoals zeer recent, drugsgebruik. [jeugdhulp] geeft aan dat er gekeken moet worden naar een GGZ-behandeling, mogelijk op een behandelgroep, zodat er zicht komt op de onderliggende problematiek en gepaste behandeling kan worden ingezet. Daarbij constateert [jeugdhulp] dat de ouders zich ten aanzien van de benodigde hulp ambivalent opstellen, met name wanneer deze te dichtbij komt en op momenten dat het met [minderjarige] eventjes beter gaat. Echter is tijdens de mondelinge behandeling door de vader verklaard, dat [minderjarige] erg stemmingsgevoelig is en haar gedrag ineens geheel in negatieve zin kan omslaan. Ondertussen blijven de zorgen over [minderjarige] dermate toenemen dat doorpakken noodzakelijk is om verder afglijden van haar te voorkomen. [jeugdhulp] acht een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing aangewezen om de aanhoudende en toenemende zorgen adequaat te kunnen behandelen. De kinderrechter deelt met de Raad die mening. Immers, uit het voorgaande blijkt dat hulpverlening in het vrijwillige kader niet meer voldoende is.
5.7.
Hieruit volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht van de GI stellen voor de duur van twaalf maanden. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] op dit moment nog bij haar tante verblijft, maar dat zij daar nog maar voor zeer korte periode kan verblijven. De bedoeling is dat [minderjarige] zo spoedig mogelijk geplaatst wordt op een gepaste behandelgroep, waarbij wordt overwogen om haar te plaatsen bij Sterk Huis. Om deze redenen heeft de Raad het verzoek tijdens de mondelinge behandeling aangevuld en wordt thans verzocht om een zogenoemde brede machtiging te verlenen, te weten voor een voorziening voor pleegzorg (het netwerkpleeggezin van tante of op termijn een ander pleeggezin) en voor een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (zoals Sterk Huis). Gelet op wat hiervoor is overwogen zal de kinderrechter, naast een ondertoezichtstelling, deze brede machtiging verlenen.
5.8.
Als hulpverleningsdoelen binnen de ondertoezichtstelling worden aangemerkt:
- [minderjarige] volgt haar EMDR-behandeling;
- [minderjarige] heeft een veilige opvoedomgeving;
- [minderjarige] ervaart de rust en ruimte om haar gedachten en gevoelens te ervaren en deze te uiten wanneer zij hiertoe behoefte heeft;
- [minderjarige] heeft met haar ouders duidelijke afspraken over de vorm en mate van omgang, waarin bepalend is wat zij aankan en wenst met betrekking tot frequentie en duur;
- De ouders werken mee aan hulpverlening met betrekking tot constructief met elkaar en met [minderjarige] te communiceren, hebben bewustwording van hun eigen aandeel in de problematiek en voorkomen verbale ruzies in het bijzijn van [minderjarige] .
5.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, met ingang van 30 augustus 2024 tot 30 augustus 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 30 augustus 2024 tot 30 augustus 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2024 door
mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 4 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.