In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 augustus 2024 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2020, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er is een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van het kind door de langdurige conflicten tussen de ouders. De vader verblijft veelal in Saudi-Arabië voor zijn studie, wat heeft geleid tot een gebrek aan contact met de minderjarige. De Raad verzoekt om een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, met als doel het herstel van de contacten tussen de vader en de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 augustus 2024 waren beide ouders en hun advocaten aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier samen te werken, wat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig bedreigt. De moeder heeft bezwaren tegen de ondertoezichtstelling, omdat zij vreest dat dit haar onevenredig veel tijd en energie zal kosten. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om haar welzijn te waarborgen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden opgelegd, met als doel het verbeteren van de ouder-kindrelatie en het verminderen van de spanningen tussen de ouders.