ECLI:NL:RBZWB:2024:6230

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
C/02/423425 / JE RK 24-1123
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 augustus 2024 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2020, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er is een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van het kind door de langdurige conflicten tussen de ouders. De vader verblijft veelal in Saudi-Arabië voor zijn studie, wat heeft geleid tot een gebrek aan contact met de minderjarige. De Raad verzoekt om een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, met als doel het herstel van de contacten tussen de vader en de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 augustus 2024 waren beide ouders en hun advocaten aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier samen te werken, wat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig bedreigt. De moeder heeft bezwaren tegen de ondertoezichtstelling, omdat zij vreest dat dit haar onevenredig veel tijd en energie zal kosten. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om haar welzijn te waarborgen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden opgelegd, met als doel het verbeteren van de ouder-kindrelatie en het verminderen van de spanningen tussen de ouders.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/423425 / JE RK 24-1123
Datum uitspraak: 30 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Regio Zeeland–West-Brabant, locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. C.E. Koopmans te Oud-Beijerland,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. S. Benayad te Amsterdam .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 11 juni 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3
Gelet op de nauwe samenhang van het onderhavige door de Raad ingediende verzoek met het door de vader ingediende verzoek over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in de zaak met kenmerk C/02/398050 / FA RK 22-2372, zijn deze verzoeken tijdens de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld. In de zaak van de vader is bij afzonderlijke beschikking beslist.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag. [minderjarige] heeft in haar nog jonge leventje op onregelmatige basis en met periodes helemaal geen contact heeft gehad met haar vader, die ten behoeve van zijn studie veelal in Saudi-Arabië verblijft. Zo is er op dit moment vanaf november 2023 helemaal geen contact meer geweest tussen de vader en [minderjarige] . De visies van ouders over het verleden en het heden lopen ver uiteen. Zij staan lijnrecht tegenover elkaar. Zo zou de moeder geen ruimte meer zien voor een rol voor de vader in het leven van [minderjarige] en om met hem nog een hulpverleningstraject aan te gaan. De vader zou evenmin heil zien in een nieuw hulpverleningstraject. Naar de mening van de Raad wordt [minderjarige] door het ontbrekende contact ernstig in haar sociaal-emotionele en in haar identiteitsontwikkeling bedreigd.
Tijdens de mondelinge behandeling geeft de Raad aan dat de begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] bij [jeugdzorg] goed verliep. Voornamelijk ontbrak het aan emotionele toestemming van de moeder om [minderjarige] contact te laten hebben met de vader.
Naar de mening van de Raad dient de moeder daarvoor op zoek te gaan naar hulp, omdat wat er tussen ouders is gebeurd niet van invloed mag zijn op de ouder-kind relatie.
[jeugdzorg] was van mening dat een contactregeling tussen de vader en [minderjarige] kon worden vastgesteld. Indien de vader veel in het buitenland verblijft acht de Raad de inzet van solo parallel ouderschap een mogelijkheid die binnen de ondertoezichtstelling bezien kan worden. De contacten tussen de ouders blijven dan beperkt. Als ouder kan dan wel geïnvesteerd worden in de ouder-kindrelatie. De Raad handhaaft zijn verzoek.
4.2.
De vader verklaart, al dan niet via zijn advocaat, dat hij niets liever wil dan herstel van de contacten tussen hem en [minderjarige] . De vader had gehoopt dat dat via [jeugdzorg] gerealiseerd kon worden, maar die vrijwilligheid gaf de moeder de ruimte om die contacten tegen te houden. De moeder geeft aan dat het traject enkel tot stilstand kwam, doordat [jeugdzorg] failliet ging. De vader betwist dat. De omgang kwam tot stilstand, nadat overgegaan zou worden op onbegeleide omgang. Pas daarna ging [jeugdzorg] failliet. Volgens de vader heeft hij er geen vertrouwen meer in dat het de ouders op vrijwillige basis gaat lukken of het contact te herstellen. In de afgelopen jaren heeft de moeder vele onwaarheden over de vader naar voren gebracht, zoals dat hij een extremist zou zijn. De vader betwist dat. Volgens de vader verblijft hij enkel voor zijn studie in Saoedi-Arabië. Zijn leven speelt zich verder geheel af in Nederland. Na zijn studie wil hij weer in [woonplaats 2] gaan wonen. Met het verzoek van de Raad stemt de vader in.
4.3.
De moeder verklaart, al dan niet via haar advocaat, dat [jeugdzorg] failliet ging en dat met name daarin de reden gelegen was dat de omgangscontacten tussen de vader en [minderjarige] tot stilstand kwamen. Volgens de moeder waren zij nog niet op het punt gekomen dat overgegaan zou worden naar onbegeleide omgang. Naar de mening van de moeder lijkt het er op dat het verzoek tot ondertoezichtstelling met name ingegeven is om omgang te realiseren. De moeder kan zich daar niet mee verenigen omdat een ondertoezichtstelling haar, in vergelijking tot de vader, onevenredig veel tijd gaat kosten. Zo is de moeder alleenstaand ouder, terwijl de vader het merendeel van de tijd in het buitenland verblijft. Daarbij zou de moeder aan zichzelf moeten gaan werken. Naar de mening van de moeder wordt daarmee geheel voorbijgegaan aan wat zich in de afgelopen jaren tussen de ouders heeft voorgedaan. De angst die de moeder heeft voor de vader komt door wat hij haar heeft aangedaan. De vader maakt zijn eigen keuzes. Zijn keuze is dat hij door zijn vele verblijf in het buitenland niet voor [minderjarige] beschikbaar is. Kennelijk vindt de vader zijn studie belangrijker dan het contact met [minderjarige] . Naar de mening van de moeder had de vader ook kunnen stoppen met zijn studie in het buitenland en in Nederland gaan studeren, had bij de moeder in de buurt kunnen gaan wonen en had aan haar zijn excuses kunnen aanbieden over wat hij haar in het verleden heeft aangedaan. De vader doet dat allemaal niet. Dat alles zo zijnde komt het bij de moeder over als dat binnen een ondertoezichtstelling enkel zij vele stappen zal moeten gaan zetten en de vader niet. De moeder vindt dat onterecht en verklaart om die reden bezwaar te hebben tegen het verzoek van de Raad. Volgens de moeder is zij bereid om binnen het vrijwillige kader mee te werken aan contactherstel tussen de vader en [minderjarige] .
4.4
De GI verklaart dat het binnen het vrijwillige kader niet is gelukt om de ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] af te wenden en dat zij het verzoek van de Raad daarom in haar belang ondersteunt. De GI merkt daarbij op dat er vanwege de wachtlijst niet direct een vaste jeugdbeschermer beschikbaar zal zijn. De zaak zal in eerste instantie terechtkomen bij het zogenoemde “instroomteam”. Dit team zal alvast een eerste inventarisatie maken en de ouders alvast aanmelden bij een hulpverlenende instantie.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] gelegen zijn in de inmiddels al jarenlang durende ex-partnerstrijd. De ouders zijn daardoor nog steeds niet in staat zijn om met elkaar samen te werken en op behoorlijke wijze met elkaar, met betrekking tot [minderjarige] , te communiceren. Hun onderlinge wantrouwen is groot. Een van de gevolgen van de ouderstrijd is dat het contact tussen [minderjarige] en haar vader vele onderbrekingen heeft gehad en sinds november 2023 zelfs geheel verbroken is geraakt. In die zin wordt [minderjarige] ernstig in haar sociaal-emotionele en in haar identiteitsontwikkeling bedreigd.
5.3.
De moeder kan zich met een ondertoezichtstelling niet verenigen, omdat die maatregel haar, in tegenstelling tot de vader, onevenredig veel tijd en energie gaat kosten. De kinderrechter heeft begrip voor dit standpunt van de moeder. Echter heeft het belang van [minderjarige] in deze te prevaleren en dat belang is er met name in gelegen dat zij een onbelast en goed contact zal kunnen hebben met haar vader. In de praktijk zal het inderdaad overigens ook zo zijn dat binnen de ondertoezichtstelling wat meer van de moeder dan van de vader zal worden gevergd, maar dat ligt er nu eenmaal aan dat [minderjarige] bij haar woont en dat zij daardoor de hoofdverzorger is van [minderjarige] .
5.4.
De moeder staat voor dat het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] door middel van hulpverlening op vrijwillige basis tot stand zal komen, maar dat is een gepasseerd station. Die stap is reeds, tevergeefs, genomen, zoals bij [jeugdzorg] . Bij de mondelinge behandeling is voorts gebleken dat door geen van de ouders initiatieven worden ondernomen om de ouder-communicatie en het contact tussen de vader en [minderjarige] te herstellen. Hieruit volgt dat voldaan wordt aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
5.5.
Als hulpverleningsdoelen binnen de ondertoezichtstelling worden onder meer aangemerkt:
- [minderjarige] heeft een onbelast en prettig contact met haar beide ouders;
- [minderjarige] ondervindt geen last van de onderlinge spanningen en wederzijds wantrouwen c.q. zorgen tussen de ouders;
- De ouders kunnen gebeurtenissen/ervaringen uit het verleden een plek geven, zodat zij voor [minderjarige] evenwichtige en voorspelbare ouders kunnen zijn/blijven.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, met ingang van 30 augustus 2024 tot 30 augustus 2025 en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2024 door
mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 5 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.