ECLI:NL:RBZWB:2024:6235

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
C/02/424112 / JE RK 24-1214
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezagskwesties en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2024 een beschikking gegeven in een verzoek tot ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van negen maanden, met als doel de ontwikkeling van de kinderen te beschermen en te bevorderen. De ouders, de moeder en de vader, zijn betrokken bij een complexe situatie waarin communicatieproblemen en opvoedingsstijlen leiden tot een onveilige en onvoorspelbare omgeving voor de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om adequaat samen te werken en dat de kinderen hierdoor in hun ontwikkeling worden bedreigd. De Raad heeft zorgen geuit over de opvoedsituatie bij de moeder, die als onvoorspelbaar wordt ervaren door de kinderen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ouders te ondersteunen in hun opvoedingsverantwoordelijkheden en om de stabiliteit voor de kinderen te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ondertoezichtstelling is ingegaan op 23 augustus 2024 en duurt tot 23 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/424112 / JE RK 24-1214
Datum uitspraak: 23 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend geheim adres,
advocaat mr. W.F. Wienen te Almere,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 25 juni 2024;
  • een afschrift van de beschikking van deze rechtbank van 7 augustus 2024 (zaaknummer C/02/421484 / FA RK 24-1870).
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
Bij voormelde beschikking van 7 augustus 2024 heeft de rechtbank bepaald dat de ouders voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De overige verzoeken, over het hoofdverblijf, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie, heeft de rechtbank pro forma aangehouden tot 24 juni 2025, in afwachting van de resultaten van een (eventuele) ondertoezichtstelling.
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de vrouw.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van negen maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
Aan zijn verzoek legt de Raad ten grondslag dat er zorgen zijn over de communicatie en samenwerking tussen ouders. Tevens houden ouders er verschillende opvoedstijlen op na en belasten zij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door negatief te spreken over de andere ouder. Naar de mening van de Raad bestaat daardoor het gevaar dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een loyaliteitsconflict komen te verkeren. De Raad heeft geconstateerd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afzonderlijk van elkaar aangeven dat zij allebei last hebben van de situatie.
Een ander zorgpunt waar de Raad zich zorgen over maakt betreft de opvoedsituatie bij de moeder. Zo geven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beide, apart van elkaar, aan dat hun moeder snel en vrij onvoorspelbaar boos kan worden, ook om kleine dingen. Met name [minderjarige 1] heeft het gevoel weinig goed te kunnen doen. De Raad constateert dat de moeder zich hierin niet herkent.
Ook over hoe vaak de kinderen getuige zijn geweest van conflicten tussen de moeder en haar (ex)partners liggen de meningen van enerzijds moeder en anderzijds [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ver uiteen. De moeder lijkt de contacten tussen de kinderen en de vader en diens familie ook onvoldoende te stimuleren. Bovendien ervaren de kinderen onvoorspelbaarheid over waar zij blijven wonen, doordat zij in hun nog jonge leven al veel verhuizingen hebben meegemaakt. De scholen geven aan dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] merkbaar last hebben van de situatie. Zo lijken zij onder hun daadwerkelijke kunnen te presteren. Hulpverlening binnen het vrijwillige kader heeft de ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet kunnen doen afwenden. De ondertoezichtstelling is vooral bedoeld om beide ouders voortaan beter te laten aansluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De Raad meent dat in eerste instantie een traject solo-parallel ouderschap kan helpen om rust in de situatie te creëren. Van daaruit kan op termijn worden bezien wat meer mogelijk gaat zijn.
4.2.
De vader is van mening dat de moeder kritisch naar zichzelf moet kijken wat haar aandeel is in de gerezen problematiek. De vader vindt het prettig om te horen dat de moeder instemt met het verzoek tot ondertoezichtstelling. Volgens de vader treedt hij de ondertoezichtstelling ook positief tegemoet. Erg veel vertrouwen dat daarin positieve resultaten zullen worden behaald heeft de vader op voorhand niet. Zo heeft het zo’n zes jaar geduurd voordat hem onlangs alsnog mede het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] werd toegekend.
4.3.
De moeder verklaart bij monde van haar advocaat dat zij niet alle zorgen uit het raadsrapport deelt, maar met name wel de zorgen over de slechte communicatie met de vader. Naar de mening van de moeder valt niet alles haar te verwijten en dient ook de vader kritisch naar zichzelf te kijken. De moeder wil in elk geval het verleden achter zich laten en kijken naar de toekomst. Naar de mening van de moeder zullen zij het als ouders samen moeten gaan doen. Met het verzoek tot ondertoezichtstelling stemt de moeder in.
4.4.
De GI verklaart dat zij bereid is de ondertoezichtstelling over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zich te nemen. De GI merkt daarbij op dat er momenteel sprake is van een wachttijd voordat een vaste jeugdbeschermer kan worden aangesteld. Dit neemt volgens de GI niet weg dat voor ouders alvast wel een vast aanspreekpunt zal worden aangesteld en dat op voorhand wordt bekeken of alvast benodigde hulpverlening kan worden opgestart.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een GI wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voornamelijk gelegen zijn in de ex-partnerstrijd tussen de ouders. De ouders zijn daardoor niet in staat om met elkaar samen te werken en op behoorlijke wijze met elkaar te communiceren. Hun onderlinge wantrouwen is groot. Een van de gevolgen van de ouderstrijd is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op school onder hun kunnen lijken te presteren. Een andere zorg is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vanuit hun moeder veel onvoorspelbaarheid ervaren doordat zij uit het niets snel boos kan worden. Eenzelfde onvoorspelbaarheid ervaren de kinderen over waar zij blijven wonen. De kinderen ervaren dat steeds verhuisd wordt, zonder dat zij daar goed op zijn voorbereid. In verschillende situaties hebben zij abrupt afscheid moeten nemen van voor hen vertrouwde plekken. Daarbij speelt ook mee dat er (fysiek en verbaal) ruzies zijn geweest tussen moeder en haar (ex-)partners. Beide kinderen geven afzonderlijk aan last te hebben van de situatie tussen de ouders. Het is op basis van de zorgen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling worden bedreigd.
5.3.
De kinderrechter acht het van groot belang dat er snel rust komt tussen de ouders in het belang van de minderjarigen. Gelet op de hulpverlening die eerder in het vrijwillig kader tevergeefs is ingezet (vanuit Veilig Thuis en het Centrum voor Jeugd en Gezin), heeft de kinderrechter er onvoldoende vertrouwen in dat het vrijwillig kader voldoende is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen weg te nemen. De ouders zien dat zelf min of meer ook in. Dat is een positief begin. Een maatregel binnen het gedwongen kader is daarom noodzakelijk.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal daarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van negen maanden.
5.5.
Als hulpverleningsdoelen binnen de ondertoezichtstelling worden aangemerkt:
- Er is een positief opvoedingsklimaat bij moeder;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren stabiliteit met betrekking tot hun woonplek, vrienden en school;
- [minderjarige 1] kan zich concentreren op school;
- Er is een duidelijke zorg- en contactregeling waar beide ouders zich aan houden;
- Er zijn geen conflicten meer tussen ouders in het bijzijn van de kinderen.
5.6.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, met ingang van 23 augustus 2024 tot 23 mei 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2024 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 6 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.