ECLI:NL:RBZWB:2024:6236

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
C/02/423416 / JE RK 24-1122
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2013. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de ouders, de gecertificeerde instelling (GI) en een gezinshuisouder aanwezig waren. De GI verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de minderjarige zich in het gezinshuis positief ontwikkelt, maar nog steeds kwetsbaar is. De ouders hebben de plaatsing geaccepteerd, maar hebben moeite om zelfstandig de juiste beslissingen te nemen in het belang van de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en heeft de verzoeken van de GI toegewezen. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd tot 25 augustus 2025, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft benadrukt dat de samenwerking tussen de ouders en de jeugdbeschermer positief is en dat de ontwikkeling van de minderjarige in het gezinshuis voorop staat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/423416 / JE RK 24-1122
Datum uitspraak: 23 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2013 in [plaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats 2] ,
advocaat mr. F.R.G. Drenth te Baarn,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats 1] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
- [gezinshuis] , gevestigd te [plaats 3] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 11 juni 2024;
  • de brief van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, van 26 juni 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • een gezinshuisouder.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 22 augustus 2023 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) verlengd met ingang van 25 augustus 2023 tot 25 augustus 2024.
2.3.
Op basis van de afgegeven machtiging verblijft [minderjarige] bij [gezinshuis] te [plaats 3] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat [minderjarige] zich in het gezinshuis in positieve zin ontwikkelt. Dit neemt volgens de GI niet weg dat [minderjarige] een erg kwetsbare jongen blijft. Binnen de therapie bij [praktijk] wordt vooruitgang geboekt. Wel is het zo dat de therapie momenteel weer wat lastiger verloopt, omdat [minderjarige] heel goed is in dingen vermijden en “een muur om hem heen te bouwen”. Op momenten dat het rondom [minderjarige] niet rustig en stabiel genoeg is, heeft dat meteen zijn uitwerking. Voor de moeder is het lastig om te horen dat het aan de ene kant goed gaat, maar dat een uitbreiding van de bezoekregeling niet mogelijk is. Ook de vrij onlangs opgestelde bezoekregeling voor de vader heeft nog voor onvoldoende ontspanning en stabiliteit rondom [minderjarige] gezorgd. Binnenkort wordt een start gemaakt met ambulante ondersteuning voor vader en [minderjarige] om te kijken of vanuit daar positieve stappen te zetten zijn die spanning van [minderjarige] hierover kunnen doen laten afnemen.
De GI verklaart (desgevraagd) kritisch te zullen blijven kijken naar mogelijkheden voor uitbreiding van een bezoekregeling van [minderjarige] met ouders, het verloop van de therapie van [minderjarige] bij [praktijk] blijft daarin min of meer leidend. Dit geldt volgens de GI eens temeer nu er gestart zal worden om met [minderjarige] zijn levensverhaal door te nemen. Dat kan weer veel bij [minderjarige] teweegbrengen.
Naar de mening van de GI zullen komend jaar weer dezelfde hulpverleningsdoelen centraal blijven staan. Zo loopt de therapie bij [praktijk] door. Verder blijven De Gezinsmanager en [zorgcoach] de moeder en [minderjarige] ondersteunen om de positieve omgang verder voort te zetten. De Gezinsmanager gaat starten met ondersteuning in het contact tussen de vader en [minderjarige] . Om te zorgen dat [minderjarige] in het gezinshuis kan blijven wonen en vanuit deze plaatsing de juiste kaders te kunnen blijven stellen, acht de GI een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk. De ouders zijn allebei van goede wil, maar overzien onvoldoende het belang van [minderjarige] en hebben onvoldoende inzicht om daarin zelfstandig de juiste beslissingen te kunnen nemen. Zo is in het afgelopen jaar geregeld regie vanuit de GI noodzakelijk geweest.
De GI ziet geen grond voor een onderzoek naar een gezag beeïndigende maatregel, omdat de ouders accepteren dat [minderjarige] niet meer bij een van hen komt wonen en zij toestemming geven aan wat belangrijk is voor [minderjarige] . Het voortzetten van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zijn dan minder ingrijpende maatregelen die ook tegemoet komen aan de belangen van [minderjarige] . De Raad volgt de GI in dat standpunt.
4.2.
De moeder geeft allereerst (desgevraagd) aan dat zij formeel woonachtig is in [plaats 2] , maar dat zij in de praktijk bij haar partner in [plaats 4] woont.
Voor wat betreft het verzoek verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing refereert de moeder zich aan het oordeel van de kinderrechter. Daarnaast verzoekt de moeder om de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te beperken tot zes maanden en op dat moment een tussentijds toetsingsmoment te houden over de omgang.
De moeder zou graag willen dat de bezoekregeling waar mogelijk wordt uitgebreid. Volgens de moeder heeft zij momenteel één keer per drie weken gedurende anderhalf uur begeleide omgang met [minderjarige] . De moeder realiseert zich dat het over de verlenging van maatregelen gaat, waar zij achter staat, maar hecht eraan haar wens over de omgang met [minderjarige] toch aan de orde te stellen. De moeder denkt dat het goed is als er wat meer contact met [minderjarige] komt, zodat hun onderlinge band wat steviger wordt. Dit neemt volgens de moeder niet weg dat zij tevreden is over de jeugdbeschermer.
4.3.
De vader heeft geen bezwaar tegen inwilliging van de verzoeken en verklaart achter de plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis te staan. De vader ziet dat [minderjarige] daar een flink positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Naar de mening van de vader verloopt de bezoekregeling tussen hem en [minderjarige] goed. De vader heeft begrepen dat er stappen gezet gaan worden in de uitbreiding van de omgangsregeling met [minderjarige] . De vader is daar blij mee. Verder vindt de vader het fijn om te constateren dat bij zijn partner ook steeds meer openheid ontstaat voor contact met [minderjarige] . Ook de vader verklaart dat hij over de huidige jeugdbeschermer erg tevreden is, omdat zij er “kort opzit” en adequaat reageert.
4.4.
De gezinshuisouder verklaart dat [minderjarige] bij hen een forse groei in zijn ontwikkeling heeft doorgemaakt en hij zijn plekje binnen het gezinshuis gevonden lijkt te hebben.
Dit neemt volgens de gezinshuisouder niet weg dat de plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis onder druk is komen staan, doordat [minderjarige] na de omgang met moeder, maar met name na de omgang met vader, spanning en regressie laat zien. [minderjarige] zet zich dan bijvoorbeeld tegen gezinshuisouders af. Het lijkt er op, aldus de gezinshuisouder, dat [minderjarige] tussen de omgangen nog te weinig hersteltijd heeft. Bij [praktijk] laat [minderjarige] over het algemeen vooruitgang zien, maar wordt ook geconstateerd dat [minderjarige] soms nog een terugval kent.
De gezinshuisplaatsing van [minderjarige] kan gezien worden als een perspectief biedende plaatsing.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de rechter van de woonplaats van de minderjarige of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige, bevoegd om van het onderhavig verzoek kennis te nemen. Ingevolge artikel 1:12 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de woonplaats van de minderjarige dezelfde als de woonplaats van degene die het gezag over de minderjarige uitoefent.
5.2.
Aangezien de moeder en de vader, die beiden het ouderlijk gezag uitoefenen, respectievelijk woonachtig zijn is in de gemeente Boxtel en de gemeente ’s-Hertogenbosch, is niet de rechtbank Zeeland-West-Brabant relatief bevoegd, maar de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant. De zaak zou daarom moeten worden verwezen naar de rechtbank Oost-Brabant.
5.3.
Op grond van het in artikel 270 Rv lid 1 bepaalde vindt verwijzing niet plaats, indien de verzoeker en de opgeroepen belanghebbenden hebben aangegeven dat zij geen verwijzing wensen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de GI en de belanghebbenden verklaard dat zij inderdaad geen verwijzing wensen. De kinderrechter zal het verzoek dan ook in behandeling nemen.
5.4.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter, mits aan de gronden bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.5.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een GI wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.6.
Op grond van artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.7.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn. [minderjarige] ontwikkelt zich binnen het gezinshuis in positieve zin. Het is positief dat ouders deze plaatsing accepteren en van goede wil zijn, maar de afgelopen periode, die voor [minderjarige] turbulent is gebleken ook in het contact met vader, stelt ouders voor uitdagingen die zij in het vrijwillige kader nog niet kunnen overzien. Het is belangrijk dat de komende periode verder aan de doelen wordt gewerkt, te weten het ervaren door [minderjarige] van rust, duidelijkheid en stabiliteit (in de zin van voortzetting van therapie), een onbelast tussen [minderjarige] en de ouders en duidelijkheid over het perspectief. Zeker voor wat betreft de bezoekregeling blijft regie van de GI aangewezen. Zo wil de moeder – begrijpelijkerwijs – meer omgang met [minderjarige] , maar daarvoor lijkt op dit moment even geen plaats, doordat de omgang met de vader uitgebreid gaat worden. Eerst moet worden afgewacht hoe dat zal gaan verlopen en wat dit met [minderjarige] doet. De bevindingen van de therapie bij [praktijk] zullen daarin moeten worden meegenomen. Dit alles zal goed moeten worden geëvalueerd. Het is wat dat betreft positief om te kunnen constateren dat beide ouders met (de huidige) jeugdbeschermer een goede samenwerking hebben. Dat zo zijnde ziet de kinderrechter onvoldoende aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te beperken tot zes maanden zoals verzocht door de moeder. Het verzoek zal daarom onverminderd worden toegewezen. De kinderrechter betrekt hierbij dat de Raad in het kader van zijn toetsing positief heeft geadviseerd om de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing ook na de duur van twee jaar te verlengen.
5.8.
Als hulpverleningsdoelen worden (wederom) aangemerkt:
- [minderjarige] ervaart voldoende rust, stabiliteit en duidelijkheid, zodat hij middels therapie de vervelende gebeurtenissen in zijn leven kan verwerken en zich kan ontwikkelen naar zijn mogelijkheden;
- [minderjarige] heeft een onbelast contact met zijn beide ouders;
- [minderjarige] weet waar hij gaat opgroeien en ouders stralen naar hem uit dat dat goed is. Het perspectief van [minderjarige] is juridisch gewaarborgd.
5.9.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 25 augustus 2024 tot 25 augustus 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 25 augustus 2024 tot 25 augustus 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2024 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 6 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.