Uitspraak
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 30 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. De eiser, [eiser], heeft de gedaagde partij, [gedaagde] B.V., gedagvaard wegens een aanzienlijke huurachterstand van de bedrijfsruimte gelegen aan het [adres] in [plaats 2]. De huurovereenkomst, die op 11 september 2019 inging, was voor een bepaalde periode van 3 jaar en 20 dagen en is verlengd tot 30 september 2024. De gedaagde is in een eerder vonnis van 18 oktober 2023 al veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van april tot en met september 2023, maar heeft deze achterstand niet voldaan.
Tijdens de mondelinge behandeling op 30 augustus 2024 is de gedaagde niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De eiser heeft gevorderd om de bedrijfsruimte te ontruimen en de huurachterstand te betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, gezien de oplopende huurachterstand. De rechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eiser gegrond zijn, omdat de gedaagde niet heeft gereageerd op de dagvaarding en de huurachterstand niet heeft betwist.
De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld om binnen 7 dagen na betekening van het vonnis de bedrijfsruimte te ontruimen en de achterstallige huur te betalen. De proceskosten zijn begroot op € 1.065,42, die door de gedaagde moeten worden vergoed. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de gedaagde is ook veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet tijdig worden voldaan.