Uitspraak
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 2 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 september 2024 een verkort vonnis gewezen in een kort geding dat volgde op een eerder verstekvonnis van 17 juli 2024. De eiser, [eiser], had in verzet gekomen tegen de ontruiming van de door hem gehuurde woning, die door de gedaagde, [plaats 2], was opgezegd. De gedaagde had de huurovereenkomst opgezegd per 1 juni 2024, maar de eiser betwistte de rechtsgeldigheid van deze opzegging. De kantonrechter oordeelde dat het belang van de eiser bij het behoud van zijn woning zwaarder weegt dan het belang van de gedaagde bij de uitvoering van het vonnis. De eiser voerde aan dat hij door zijn psychische gesteldheid in een noodtoestand zou komen als hij ontruimd zou worden, en dat hij geen alternatieve woonruimte kon vinden. De kantonrechter besloot de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis te schorsen totdat in de verzetprocedure was beslist. Tevens werd een dwangsom opgelegd aan de gedaagde voor iedere dag dat hij niet aan de hoofdveroordeling voldeed, en werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiser.