ECLI:NL:RBZWB:2024:6256

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
11285116 VV EXPL 24-49
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis in een executiegeschil met betrekking tot huur ontruiming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 september 2024 een verkort vonnis gewezen in een kort geding dat volgde op een eerder verstekvonnis van 17 juli 2024. De eiser, [eiser], had in verzet gekomen tegen de ontruiming van de door hem gehuurde woning, die door de gedaagde, [plaats 2], was opgezegd. De gedaagde had de huurovereenkomst opgezegd per 1 juni 2024, maar de eiser betwistte de rechtsgeldigheid van deze opzegging. De kantonrechter oordeelde dat het belang van de eiser bij het behoud van zijn woning zwaarder weegt dan het belang van de gedaagde bij de uitvoering van het vonnis. De eiser voerde aan dat hij door zijn psychische gesteldheid in een noodtoestand zou komen als hij ontruimd zou worden, en dat hij geen alternatieve woonruimte kon vinden. De kantonrechter besloot de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis te schorsen totdat in de verzetprocedure was beslist. Tevens werd een dwangsom opgelegd aan de gedaagde voor iedere dag dat hij niet aan de hoofdveroordeling voldeed, en werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 11285116 \ VV EXPL 24-49
Uitwerking verkort vonnis in kort geding van 2 september 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. R. Zwamborn,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [plaats 2] ,
gemachtigde: mr. J.S.W. van Vossen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 augustus 2024 met producties 1 tot en met 5,
- de brief van mr. R. Zwamborn van 1 september 2024 met producties 6 tot en met 9,
- akte overlegging producties van [plaats 2] met producties 1 tot en met 3,
- de mondelinge behandeling van 2 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Vanwege het zeer spoedeisende karakter van de zaak is op 2 september 2024 een verkort vonnis gewezen. Het onderstaande vormt de nadere schriftelijk uitwerking daarvan en is opgemaakt op 10 september 2024.

2.De feiten

2.1.
[plaats 2] is eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] in [plaats 1] (hierna: het gehuurde), die hij sinds april 2023 aan [eiser] heeft verhuurd. [eiser] betaalt hiervoor per maand € 1.400,00 (€ 1.200,00 aan huurprijs en € 200,00 aan nutskosten) aan [plaats 2] .
2.2.
Bij aangetekende brief van 23 februari 2024 heeft [plaats 2] de huurovereenkomst met [eiser] opgezegd tegen 1 juni 2024. [eiser] is niet akkoord gegaan met de huuropzegging.
2.3.
Bij verstekvonnis van 17 juli 2024 (hierna: het verstekvonnis) heeft de kantonrechter van deze rechtbank voor recht verklaard dat de huuropzegging van 23 februari 2024 rechtsgeldig is en voor recht verklaard dat de huurovereenkomst tussen partijen per 1 juli 2024 is beëindigd. Verder heeft de kantonrechter in het verstekvonnis [eiser] veroordeeld het gehuurde binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen. De veroordeling tot ontruiming is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.4.
Bij deurwaardersexploot van 27 augustus 2024 is de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis aan [eiser] aangezegd en is aan hem medegedeeld dat de ontruiming zal plaatsvinden op 3 september 2024 om 13.00 uur.
2.5.
[eiser] is bij dagvaarding van 30 augustus 2024 in verzet gekomen tegen het verstekvonnis.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis, voor zover het de ontruiming van het gehuurde betreft. Daarbij vordert hij oplegging van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat hier niet aan wordt voldaan, alsmede [plaats 2] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat zijn belang bij het behoud van de huidige situatie tot de in de verzetprocedure is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [plaats 2] bij de uitvoering van het vonnis voor dat moment. Hij voert hiervoor aan dat bij hem, door zijn psychische gesteldheid, een noodtoestand zal ontstaan, indien de woning op korte termijn ontruimd zal worden. Ontruiming van het gehuurde zou voor [eiser] namelijk inhouden dat hij zonder vaste woon- of verblijfplaats komt te zitten. Hij heeft op dit moment namelijk geen werk en daarmee geen vast inkomen. Dit bemoeilijkt het vinden van een nieuwe woning, aangezien verhuurders doorgaans een vast inkomen als voorwaarde stellen. Voor een sociale huurwoning komt hij voorlopig niet in aanmerking. [eiser] kampt met psychische problemen, waardoor hij soms in een isolement raakt. Dit was ook het geval in het voorjaar van 2024, waardoor hij in de bodemprocedure verstek heeft laten gaan. Verder zal hij op 1 oktober 2024 worden geopereerd, een operatie waar hij al acht jaar op wacht. Voor het herstel van deze operatie is hij gebaat bij behoud van zijn woonruimte. Het is bovendien maar de vraag of de operatie door kan gaan op het moment dat hij geen woning heeft. Tot slot speelt in de belangenafweging mee dat het verstekvonnis berust op een misslag, omdat [plaats 2] de huurovereenkomst op oneigenlijke gronden heeft opgezegd.
3.3.
[plaats 2] concludeert tot afwijzing van de vordering. Hij betwist primair dat [eiser] belang heeft bij schoring van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. De hypotheekhouder van [plaats 2] heeft namelijk aangekondigd over te zullen gaan tot ontruiming als de geplande ontruiming op 3 september 20204 niet wordt uitgevoerd. [eiser] zal de woning dus hoe dan ook dienen te verlaten.
Subsidiair betwist [plaats 2] dat het belang van [eiser] bij het behoud van de huidige situatie tot de beslissing in de verzetprocedure zwaarder weegt dan zijn belang bij de uitvoering van het vonnis. Volgens [plaats 2] is het niet aannemelijk dat [eiser] na de geplande ontruiming in een noodtoestand komt te verkeren. [plaats 2] heeft de woning daarentegen dringend nodig voor eigen gebruik. Hij heeft het voornemen om samen met zijn echtgenote en hun pasgeboren kind in het gehuurde te gaan wonen. Momenteel verblijven zij tijdelijk bij zijn moeder of in Marokko, maar dit is slechts een tijdelijke oplossing totdat ze het gehuurde betrekken. Daarbij speelt dat zijn echtgenote, afkomstig uit Marokko, in Nederland verblijft met een tijdelijke verblijfsvergunning. Volgens [plaats 2] dreigt zij haar verblijfsvergunning te verliezen als het gezin zich niet voor 1 november 2024 kan inschrijven op het adres van het gehuurde.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak en is door [plaats 2] ook niet weersproken.
Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
4.2.
Nu [eiser] woont in Nederland en [plaats 2] ingeschreven staat in [plaats 2] , is sprake van een internationale kwestie. Op basis van artikel 24 sub 1 Brussel I-bis Verordening (nr. 1215/2012) is de Nederlandse rechter exclusief bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Op de overeenkomst is verder Nederlands recht van toepassing is. Dit volgt uit artikel 4 lid 1 sub c van de Verordening Rome I (nr. 593/2008).
Schorsing van de executie
4.3.
De vraag waar het in deze procedure om gaat, is of de tenuitvoerlegging van het eindvonnis op de voet van artikel 438 lid 2 Rv moet worden geschorst. Gelet op de onderbouwing van de vordering, begrijpt de kantonrechter dat [eiser] vordert dat de tenuitvoerlegging wordt geschorst, totdat in de door hem aanhangig gemaakte verzetprocedure is beslist.
4.4.
De kantonrechter verwerpt het primaire verweer van [plaats 2] dat [eiser] in het geheel geen belang zou hebben bij de door hem gevraagde voorziening, omdat de hypotheekhouder, BLG Wonen, hoe dan ook tot ontruiming zal overgaan, indien de vordering van [eiser] wordt toegewezen. [plaats 2] heeft in dit verband gewezen op de brieven van de hypotheekhouder aan de huurder(s) van het gehuurde van 1 maart 2024 en 18 april 2024. Daarin kondigt de hypotheekhouder aan dat zij opdracht aan de notaris zal geven om het gehuurd te laten veilen en dat een ontruimingsprocedure zal worden gestart. [plaats 2] erkent echter dat de hypotheekhouder daartoe desondanks nog is overgegaan. Zijn stelling dat de hypotheekhouder de uitkomst van dit kort geding heeft afgewacht en na toewijzing van de vordering op korte termijn als tot veiling en ontruiming zal overgaan, blijkt daaruit echter niet uit de door hem overgelegde stukken. Er kan daarom nu niet worden geconcludeerd dat het aannemelijk is dat de hypotheekhouder bevoegd zal zijn om tot ontruiming over te gaan, voordat de kantonrechter inhoudelijk heeft beslist in de verzetprocedure en ook van die bevoegdheid gebruik zal maken.
4.5.
In het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) is bepaald dat voor de beoordeling van de vraag of de tenuitvoerlegging van een vonnis kan worden geschorst, moet worden onderzocht of het belang van de veroordeelde (in dit geval [eiser] ) bij behoud van de bestaande situatie zwaarder weegt dan het belang van de partij die de veroordeling heeft gekregen (in dit geval [plaats 2] ) bij directe uitvoerbaarheid. Als de uitvoerbaar bij voorraadverklaring in het vonnis niet is gemotiveerd, kunnen alle omstandigheden daarbij betrokken te worden. Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in het verstekvonnis en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel blijft daarbij in beginsel buiten beschouwing. De rechter kan in zijn oordeelsvorming betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
4.6.
De kantonrechter stelt vast dat de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in het verstekvonnis niet is gemotiveerd. Dit betekent dat de kantonrechter alle omstandigheden kan meewegen, ook de omstandigheden die zich al voor het verstekvonnis hebben voorgedaan. De kantonrechter oordeelt dat het belang van [eiser] zwaarder weegt dan dat van [plaats 2] en dat de vordering van [eiser] daarom moet worden toegewezen. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
4.7.
[eiser] heeft aannemelijk gemaakt dat het behoud van zijn woning op de korte termijn van belang is voor zijn psychische welzijn. Uit de door hem als productie 5 overlegde stukken kan worden afgeleid dat [eiser] vanwege de korte inschrijfduur vooralsnog niet in aanmerking komt voor een sociale huurwoning. Het feit dat [eiser] mogelijk 's nachts op pad is, zoals [plaats 2] aanvoert, biedt onvoldoende grond om aan te nemen dat hij een baan heeft. [eiser] 's stelling dat hij werkloos is, is door [plaats 2] dan ook onvoldoende gemotiveerd weersproken. Aannemelijk is dat het vinden van andere woonruimte inderdaad bemoeilijkt wordt als [eiser] geen stabiel inkomen heeft. Daarbij komt dat [eiser] met stukken heeft onderbouwd dat hij tot voor kort in behandeling was wegens psychische klachten en dat er een kans bestaat op een terugval. Daarnaast is niet weersproken dat er op 1 oktober 2024 een medische ingreep bij [eiser] gepland staat, wat zijn belang verder onderstreept. Of het hier om een cosmetische ingreep gaat, is daarbij niet relevant.
4.8.
Het door [plaats 2] aangevoerde belang bij ontruiming van het gehuurde voordat in de verzetprocedure is beslist, weegt niet op tegen het belang van [eiser] . Daarbij weegt de kantonrechter mee dat aannemelijk is dat binnen enkele maanden in de verzetprocedure kan worden beslist. Hoewel het begrijpelijk is dat [plaats 2] met zijn gezin zo snel mogelijk in het gehuurde wil verblijven, leidt dit niet tot een zwaarder wegend belang dan dat van [eiser] . Tijdens de mondelinge behandeling is immers gebleken dat [plaats 2] en zijn gezin op de korte termijn kunnen terugvallen op onderdak bij zijn moeder en op (tijdelijk) verblijf in Marokko. Bovendien is tijdens de zitting naar voren gekomen dat [plaats 2] enige flexibiliteit toont met betrekking tot de termijn van ontruiming, wat zijn directe belang bij een spoedige ontruiming, in ieder geval vóór de uitspraak in de verzetprocedure, vermindert. [plaats 2] heeft verder zijn stelling dat de ontruiming noodzakelijk is vanwege de verblijfsvergunning van zijn echtgenote onvoldoende onderbouwd, zeker nu [eiser] dit gemotiveerd heeft betwist. Het lag op de weg van [plaats 2] om met stukken te onderbouwen dat inschrijving van de echtgenote van [plaats 2] op het adres van het gehuurde noodzakelijk is om haar verblijfsvergunning te behouden. Nu [plaats 2] dat niet heeft gedaan, kan de kantonrechter daar in het kader van deze belangafweging geen rekening mee gehouden.
4.9.
Al met al en na afweging van alle omstandigheden, is de kantonrechter van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van [eiser] uitvalt. Of, zoals [eiser] eveneens aanvoert, sprake is van een kennelijke misslag in het verstekvonnis, behoeft daarom geen bespreking. Het inhoudelijke debat hierover kan in de verzetprocedure verder worden gevoerd. De kantonrechter concludeert dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis , voor zover dit betrekking heeft op de ontruiming van het gehuurde, moet worden geschorst totdat in de verzetprocedure is beslist. De daartoe strekkende vordering van [eiser] zal daarom worden toegewezen.
4.10.
De gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Proceskosten
4.11.
[plaats 2] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten dagvaarding
136,72
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
Totaal
765,00
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 17 juli 2024, voor zover deze betrekking heeft op de ontruiming van de woning gelegen aan [adres] te [plaats 1] , zolang er in de verzetprocedure nog geen uitspraak is gewezen,
5.2.
veroordeelt [plaats 2] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de hoofdveroordeling voldoet met een maximum van € 50.000,00,
5.3.
veroordeelt [plaats 2] in de proceskosten van € 765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [plaats 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2024.