ECLI:NL:RBZWB:2024:6272

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
BRE 23/3798, BRE 23/10333 en BRE 23/10334
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen belastingaanslagen en invorderingsmaatregelen van een Duitse belanghebbende

Op 11 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 23/3798, BRE 23/10333 en BRE 23/10334, waarbij de rechtbank de beroepen van een Duitse belanghebbende tegen de berekening, invordering en verrekening van inkomstenbelasting (IB) heeft beoordeeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde belastingaanslagen voor de jaren 2012, 2019 en 2020, alsook tegen de kosten van vervolging en een beslaglegging door de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de ontvanger van de Belastingdienst de bezwaren van de belanghebbende tegen de aanslagen IB 2019 en 2020 diende door te sturen naar de inspecteur voor uitspraak. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het betreft de kosten en invorderingsrente die in rekening zijn gebracht bij de aanslagen IB 2012 en 2019, en ongegrond voor de beslaglegging. Het beroep tegen de kosten van vervolging voor het niet (tijdig) betalen van de aanslag IB 2020 werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de ontvanger opgedragen het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden, maar heeft geen proceskostenvergoeding toegekend omdat niet aannemelijk is dat er kosten zijn gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/3798, BRE 23/10333 en BRE 23/10334

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] (Duitsland), belanghebbende,

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende met betrekking tot de berekening, invordering en verrekening van inkomstenbelasting (IB), de berekening, invordering en verrekening van kosten en invorderingsrente, een beslaglegging en een verzoek op grond van de Wet Open Overheid (WOO).
1.1.
Het beroepschrift van 17 juli 2023 is gericht tegen de uitspraken op bezwaar van de ontvanger van 11 juli 2023, die betrekking hebben op de aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten van vervolging in verband met het niet (tijdig) betalen van de aanslag inkomstenbelasting (IB) 2020 en op een vordering (loonbeslag) als bedoeld in artikel 19 van de Invorderingswet (IW).
1.2.
De ontvanger heeft bij die uitspraken het bezwaar van belanghebbende tegen de in rekening gebrachte kosten van vervolging gegrond verklaard en de kosten van vervolging laten vervallen. Het bezwaar van belanghebbende tegen het loonbeslag heeft hij kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Het beroepschrift van 15 oktober 2023 is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om informatie op grond van de WOO van belanghebbende van 12 juni 2023, waarvoor belanghebbende de Belastingdienst in gebreke heeft gesteld bij brief van 19 september 2023, en tegen de bedragen die de ontvanger heeft geïnd via het in 1.1 bedoelde loonbeslag.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de ontvanger [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] deelgenomen. Belanghebbende is, hoewel behoorlijk opgeroepen op het door hem aangegeven postbusnummer, niet verschenen.

Feiten

IB 2012 en 2019
2. Bij brief van 24 maart 2023, geadresseerd aan
[belanghebbende] , P/A POSTFACH [nummer] , [postcode 1] [plaats 1] , DUITSLAND, heeft de ontvanger aan belanghebbende bericht dat hij een vordering zou doen onder het UWV als bedoeld in artikel 19 IW (loonbeslag) voor door belanghebbende niet betaalde bedragen aan IB op de aanslagen IB voor de jaren 2012 (voorlopige aanslag) en 2019 (aanslag) en te betalen invorderingsrente. Volgens belanghebbende heeft hij deze brief niet ontvangen. In de brief staan als openstaande posten vermeld:
Jaar
IB
Kosten
2012
€ 4.419
€ 452
2019
€ 1.662
€ 204
2.1.
Op 8 mei 2023 heeft het UWV aan belanghebbende bericht dat de Belastingdienst beslag had gelegd op de WIA-uitkering van belanghebbende. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 21 mei 2023 bezwaar gemaakt bij de Afdeling Invordering van de Belastingdienst. In die brief staat onder meer dat hij zelf geen bericht van de beslaglegging heeft ontvangen en dat hij geen bezwaar heeft kunnen maken tegen de aanslagen omdat hij deze niet heeft ontvangen. Bij brief van 12 juni 2023 heeft belanghebbende dat herhaald en daaraan toegevoegd dat de telefonisch aan hem meegedeelde bedragen aan verschuldigde IB hem volslagen onbekend waren.
2.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 juli 2023 heeft de ontvanger het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.
De ontvanger heeft bij de verweerschriften kopieën van de aanslagen overgelegd. De voorlopige aanslag IB 2012 is gedagtekend 26 april 2013. Op deze aanslag is € 4.980 verschuldigd. De aanslag is geadresseerd aan:
[belanghebbende]
[adres 1]
[postcode 2] [plaats 2] DUITSLAND
De aanslag IB 2019 is gedagtekend 24 juni 2022. Op deze aanslag is € 3.987 verschuldigd. De aanslag is geadresseerd aan:
[belanghebbende]
C/O POSTFACH [nummer]
[postcode 3] [plaats 1]
BONDSREPUBLIEK DUITSLAND
2.4.
De via het loonbeslag geïnde bedragen zijn:
Jaar
Belasting
Kosten
Invorderingsrente
Totaal geïnd
Datum
2012
€ 1.494,58
€ 1.847,58
€ 1.076,84
€ 452
€ 409
€ 508
€ 297
€ 2.355,58
€ 2.355,58
€ 1.373,84
Mei 2023
Juni 2023
Juli 2023
2019
€ 834,34
€ 827,66
€ 204
€ 12
€ 1.050,34
€ 827,66
Juli 2023
Augustus 2023
2020
€ 1.584,52
€ 2.401,18
€ 12
€ 23
€ 1.596,52
€ 2.424,18
Augustus 2023
September 2023
De voor 2020 geïnde bedragen zijn terugbetaald aan het UWV of aan belanghebbende omdat het loonbeslag daarvoor niet was gelegd.
2.5.
Over de aanslag 2012 heeft belanghebbende geprocedeerd tot aan de Hoge Raad. De juistheid van die aanslag staat daardoor vast.
IB 2020
2.6.
De aanslag IB 2020 is gedagtekend 10 maart 2023. Op deze aanslag is € 4.747 verschuldigd. De aanslag is geadresseerd aan:
[belanghebbende]
C/O POSTFACH [nummer]
[postcode 3] [plaats 1]
BONDSREPUBLIEK DUITSLAND
Volgens belanghebbende heeft hij de aanslag niet ontvangen. De ontvanger heeft aan belanghebbende bij brief van 11 juli 2023 een kopie van de aanslag toegestuurd.
2.7.
Op 8 juni 2023 heeft de ontvanger belanghebbende een aanmaning gestuurd voor betaling van de aanslag IB 2020. Op 14 juni 2023 volgde een dwangbevel en op 28 juni 2023 nogmaals een dwangbevel. Deze stukken zijn geadresseerd aan:
[naam 5]
[adres 2]
[postcode 4] [plaats 3]
BONDSREPUBLIEK DUITSLAND
2.8.
Naar aanleiding van de ontvangst van de aanmaning heeft belanghebbende bij brief van 16 juni 2023 bezwaar gemaakt. In die brief staat onder meer dat de aanslag niet is ontvangen en dat belanghebbende dus ook nergens op heeft kunnen reageren, iets wat hij bij iedere verkeerde berekening direct doet.
2.9.
Bij brief van 13 juli 2023 heeft de ontvanger uitstel van betaling verleend voor het volledige op de aanslag IB 2020 te betalen bedrag.
2.10.
Bij uitspraken op bezwaar van 11 juli 2023 heeft de ontvanger het bezwaar tegen de kosten van vervolging gegrond verklaard. Daarbij heeft hij een kopie van de aanslag IB 2020 gevoegd. In de uitspraak staat onder meer vermeld:
“Uit mijn gegevens blijkt dat bovengenoemde bescheiden onjuist geadresseerd zijn en dat dit niet aan de heer [belanghebbende] is toe te rekenen.”
2.11.
Op de brieven van belanghebbende aan de ontvanger staat als adres vermeld:
POSTFACH [nummer]
[postcode 5] [plaats 1]
DEUTSCHLAND

Geschil

3. In geschil is, naar de rechtbank begrijpt, (1) of de brief van de ontvanger van 24 maart 2023 en de aanslagen IB voor de jaren 2012, 2019 en 2020 juist bekend zijn gemaakt, (2) of terecht loonbeslag is gelegd voor de aanslagen IB 2012 en 2019, (3) of de bedragen die zijn ingevorderd in verband met de aanslagen IB 2012 en 2019 juist zijn, (4) of de aanslagen IB 2019 en 2020 juist zijn en (5) of het beroep betreffende de WOO ontvankelijk is.
3.1.
Belanghebbende meent dat de Belastingdienst op alle fronten onrechtmatig heeft gehandeld, dat hij ten onrechte geen (kopieën van de) aanslagen heeft ontvangen, dat het bezwaar tegen de (invordering van) de aanslagen ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en dat het beroep op de WOO samenhangt met de aanslagen, dat de Belastingdienst voor die aanslagen te veel heeft geïnd en daarover geen informatie wil verschaffen en dat het beroep daarom ontvankelijk is.
3.2.
De ontvanger stelt dat alle stukken, ook de aanslagen, juist zijn geadresseerd. Hij bestrijdt dat belanghebbende de aanslagen en de brief van 24 maart 2023 niet heeft ontvangen. Volgens de ontvanger heeft belanghebbende geen belang bij zijn beroep tegen de vervolgingskosten omdat die al tot nihil zijn verminderd. Het bezwaar tegen de vordering op grond van artikel 19 IW is terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat daar geen bezwaar tegen openstaat. Het verzoek op grond van de WOO is in behandeling genomen en daarvoor loopt een beroepsprocedure bij de rechtbank Den Haag (zaaknummer SGR 23/7239), aldus de ontvanger.

Beoordeling door de rechtbank

4. Uit de brieven van belanghebbende van 21 mei 2023 (zie 2.1) en 16 juni 2023 (zie 2.8) leidt de rechtbank af dat belanghebbende bezwaar heeft tegen de bedragen die verschuldigd zijn op de aanslagen IB 2012, 2019 en 2020 en dus bezwaar heeft tegen die aanslagen. Voor het jaar 2012 kan dat tot niets leiden want die aanslag staat definitief vast. Anders ligt het voor de aanslagen 2019 en 2020. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de brieven van belanghebbende (mede) worden aangemerkt als bezwaren tegen die aanslagen. De ontvanger zal de brieven daarom door moeten sturen naar de inspecteur om er uitspraak op te doen.
4.1.
Uit de brieven van belanghebbende over de beslaglegging leidt de rechtbank ook af dat hij bezwaar heeft tegen het bedrag dat via de beslaglegging is ingevorderd. In dat bedrag zijn kosten en invorderingsrente begrepen. De ontvanger had de brieven van belanghebbende daarom mede moeten aanmerken als bewaar tegen het in rekening brengen van die kosten en die invorderingsrente en daarop uitspraak moeten doen. Dat heeft hij niet gedaan. Omdat de ontvanger zich dat kennelijk niet bewust is geweest, zal de rechtbank de zaak terugwijzen naar de ontvanger om uitspraak te doen over de bij de aanslagen IB 2012 en 2019 in rekening gebrachte kosten en invorderingsrente. In zoverre is het beroep dan gegrond.
4.2.
Voor zover het beroep zich richt tegen de beslaglegging is het beroep ongegrond omdat tegen een vordering als bedoeld in artikel 19 IW geen bezwaar en beroep openstaan. De uitspraak op bezwaar daarover is juist.
4.3.
Voor zover het beroep zich richt tegen het niet tijdig reageren op het verzoek op grond van de WOO, is de rechtbank niet bevoegd omdat die zaak al aanhangig is bij de rechtbank Den Haag.
4.4.
Voor zover het beroep zich richt tegen de aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten van vervolging in verband met het niet (tijdig) betalen van de aanslag IB 2020 is het beroep niet-ontvankelijk omdat die kosten al tot nihil zijn teruggebracht.
4.5.
De rechtbank vertrouwt erop dat de inspecteur respectievelijk de ontvanger binnen twee maanden na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog uitspraken op de bezwaren tegen de (voorlopige) aanslagen IB 2019 en 2020 en de bij de aanslagen IB 2012 en 2019 in rekening gebrachte kosten en invorderingsrente zullen doen. De rechtbank ziet geen reden daaraan een dwangsom te verbinden omdat de brieven van belanghebbende alles behalve duidelijk zijn over de omvang van het geschil. De rechtbank acht het heel begrijpelijk dat de ontvanger uit die brieven niet heeft afgeleid wat de rechtbank eruit heeft afgeleid.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond voor zover het betreft de kosten en invorderingsrente die in rekening zijn gebracht bij de aanslagen IB 2012 en 2019 en ongegrond voor zover het de beslaglegging betreft. De rechtbank zal zich voor wat betreft het WOO verzoek onbevoegd verklaren. De rechtbank zal ook bepalen dat de inspecteur uitspraken moet doen op de bezwaren tegen de aanslagen IB 2019 en 2020 en dat de ontvanger uitspraken moet doen op de bezwaren tegen de bij de aanslagen IB 2012 en 2019 in rekening gebrachte kosten en invorderingsrente. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het zich richt tegen de aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten van vervolging in verband met het niet (tijdig) betalen van de aanslag IB 2020.
5.1.
Omdat het beroep voor zover het betreft de kosten en invorderingsrente gegrond is, moet de ontvanger het griffierecht in de zaak BRE 23/3978 aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft geen recht op een vergoeding van proceskosten omdat niet aannemelijk is dat voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het zich richt tegen het niet doen van uitspraken op het bezwaar tegen de bij de aanslagen IB 2012 en 2019 in rekening gebrachte kosten en invorderingsrente en draagt de ontvanger op daarover uitspraken te doen;
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het zich richt tegen de beslaglegging;
  • verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep het verzoek op grond van de WOO betreft;
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het de kosten van vervolging voor het niet (tijdig) betalen van de aanslag IB 2020 betreft;
  • draagt de inspecteur op uitspraken te doen op de bezwaren tegen de aanslagen IB 2019 en 2020;
  • gelast de ontvanger aan belanghebbende het griffierecht ad € 100 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 11 september 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk geworden als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [1]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.