Op 9 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling, om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader, die geen gezag heeft, voor de duur van zes maanden. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling op 9 september 2024 gehouden, waarbij zowel de ouders als hun advocaten en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [minderjarige] is erkend door de vader en de moeder heeft het ouderlijk gezag. Sinds 20 juni 2024 verblijft [minderjarige] bij de vader. De moeder heeft momenteel geen vaste woon- of verblijfplaats en is bezig met het vinden van onderdak. De GI heeft aangegeven dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk is, gezien de kwetsbare situatie van de moeder en de ontwikkeling van [minderjarige]. De moeder heeft geen bezwaar tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, zolang zij in het moeder-kindhuis kan worden geplaatst.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd van 3 oktober 2024 tot 3 oktober 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend van 9 september 2024 tot 9 maart 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.