ECLI:NL:RBZWB:2024:6277

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
C/02/425592 / JE RK 24-1493
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 9 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling, om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader, die geen gezag heeft, voor de duur van zes maanden. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling op 9 september 2024 gehouden, waarbij zowel de ouders als hun advocaten en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [minderjarige] is erkend door de vader en de moeder heeft het ouderlijk gezag. Sinds 20 juni 2024 verblijft [minderjarige] bij de vader. De moeder heeft momenteel geen vaste woon- of verblijfplaats en is bezig met het vinden van onderdak. De GI heeft aangegeven dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk is, gezien de kwetsbare situatie van de moeder en de ontwikkeling van [minderjarige]. De moeder heeft geen bezwaar tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, zolang zij in het moeder-kindhuis kan worden geplaatst.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd van 3 oktober 2024 tot 3 oktober 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend van 9 september 2024 tot 9 maart 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/425592 / JE RK 24-1493
Datum uitspraak: 9 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M.T.E. Kranenburg te [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. J.J.R. Albicher te [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 13 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 9 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
Sinds 20 juni 2024 verblijft [minderjarige] bij de vader.
2.4.
Bij deze rechtbank is momenteel een bodemzaak lopende betreffende het gezag, het hoofdverblijf, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie. Deze zaak is geregistreerd onder kenmerk C/02/400312 / FA RK 22-3534 en staat momenteel pro forma op dinsdag 1 oktober 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
Tevens verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouder zonder gezag, te weten de vader voor de duur van zes maanden.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat gedurende de ondertoezichtstelling een hulpverlener vanuit [praktijk] met ouders gestart is met uitbreiding van het contact tussen [minderjarige] en haar vader. Ook het vertrouwen van ouders in elkaar is inmiddels gegroeid, maar is nog kwetsbaar. De moeder verbleef met [minderjarige] bij haar ouders, maar na een ruzie in juni 2024 heeft zij besloten om daar met [minderjarige] te vertrekken. Ouders hebben toen samen besloten dat [minderjarige] vanaf 20 juni 2024 bij de vader ging wonen. Dat is nog steeds zo.
De GI merkt hierbij op dat zij abusievelijk verzuimd heeft om eerder een machtiging te verzoeken. Inmiddels heeft de moeder voor zichzelf onderdak gevonden bij haar werkgever.
Dit neemt volgens de GI niet weg dat de moeder momenteel haar vaste basis kwijt is.
Zo beschikt zij niet over een vaste woon- of verblijfplaats voor langere periode, ondervindt zij momenteel geen steun vanuit haar ouders en blijft het voor haar lastig om al haar afspraken met betrekking tot haar toekomst en haar financiën te kunnen overzien.
Dit geeft de moeder veel stress. De moeder ontvangt hulp vanuit Surplus. Daarnaast staat zij momenteel op de wachtlijst voor plaatsing bij [moeder-kindhuis] te [plaats] . Er is momenteel nog geen zicht wanneer de moeder en [minderjarige] daar kunnen starten. Het verzoek machtiging uithuisplaatsing zal volgens de GI worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer de startdatum van het moeder-kind traject duidelijk is of wanneer de rechtbank een beslissing zal nemen ten aanzien van het hoofdverblijf van de minderjarige.
4.2.
De moeder laat, al dan niet via haar advocaat weten, dat zij als ouders zijnde momenteel vertrouwen in elkaar aan het opbouwen zijn. Volgens de moeder weet zij zichzelf momenteel gesteund door haar werkgever en door haar bonusouders.
Tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling heeft de moeder geen bezwaar. Dat verzoek kan volgens haar worden toegewezen. De moeder ziet verder in dat [minderjarige] op dit moment het beste bij de vader kan wonen. Om die reden verklaart de moeder evenmin bezwaar te hebben tegen het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing, totdat zij geplaatst kan worden in het moeder-kind huis.
4.3.
De vader brengt, al dan niet via zijn advocaat, naar voren dat [minderjarige] het bij hem in zijn gezin goed doet. Daarbij beaamt de vader dat het vertrouwen van ouders in elkaar inmiddels is gegroeid, maar dat deze nog kwetsbaar is en dat daaraan nog moet worden gewerkt. In die zin verklaart de vader tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling geen bezwaar te hebben. Voor wat betreft het verzoek machtiging uithuisplaatsing merkt de vader op dat hij in de bodemzaak onder meer verzocht heeft om het hoofdverblijf van [minderjarige] en om omgang. Vraag is volgens de vader of dat gezien de gewijzigde situatie waarin [minderjarige] momenteel bij hem verblijft nog in het belang van de minderjarige is. Daarbij is het volgens de vader de vraag of de plaatsing van de moeder met [minderjarige] in het moeder-kindhuis op korte termijn zal zijn. Dat zo zijnde verzoekt de vader primair om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, totdat de beslissing zal zijn genomen dat [minderjarige] bij de vader haar hoofdverblijf zal hebben. Subsidiair verzoekt de vader toewijzing van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat het vertrouwen van ouders in elkaar nog steeds erg broos is. Dit geldt eens temeer nu er nog een bodemzaak lopende is over het gezag, het hoofdverblijf, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en over kinderalimentatie. Niet ondenkbaar is dat de verhoudingen tussen ouders daardoor weer wat meer op scherp zullen komen te staan. Positief is al wel dat de moeder heeft ingestemd met een verblijf van [minderjarige] bij de vader, omdat zijzelf vanwege huisvestingsproblemen de zorg voor de minderjarige niet langer op zich kon nemen.
Daarbij zijn er nog de zorgen of de moeder over voldoende opvoedingsvaardigheden beschikt. Om die reden staat de moeder momenteel op de wachtlijst voor een plaatsing in een moeder-kindhuis. Dit alles leidt ertoe dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn en voldaan wordt aan de grond voor de uithuisplaatsing.
De vader verzoekt primair om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, totdat de beslissing zal zijn genomen dat [minderjarige] bij de vader haar hoofdverblijf zal hebben. De moeder staat voor dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend, totdat zij in het moeder-kindhuis zal worden geplaatst. Echter is op dit moment geheel onduidelijk wanneer zowel over het hoofdverblijf als over de startdatum van de moeder in het moeder-kindhuis duidelijkheid zal zijn. Om die reden wordt er onvoldoende aanleiding gezien om de machtiging in duur te beperken en zal het verzoek onverminderd worden toegewezen.
5.5.
In het kader van de ondertoezichtstelling dient de GI met de ouders te (blijven) werken aan onder meer de volgende doelen:
- [minderjarige] heeft een structureel, onbelast en veilig contact met beide ouders en kan in de toekomst openlijk loyaal zijn naar beide ouders;
- [minderjarige] heeft een warme en veilige opvoedsituatie waarin haar duidelijkheid en structuur aangeboden wordt;
- [minderjarige] kan zich veilig hechten aan beide ouders.
5.6.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 3 oktober 2024 tot 3 oktober 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouder zonder gezag, te weten de vader, met ingang van 9 september 2024 tot 9 maart 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2024 door mr. Van de Kraats, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 11 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.