ECLI:NL:RBZWB:2024:6278
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de gevolgen van de uitspraak op bezwaar
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 september 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 259.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 235.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2024 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door [naam 2] en de heffingsambtenaar door [naam 3].
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de onderbouwing van de heffingsambtenaar, die een waarderapport had ingediend, in overweging genomen. Dit rapport, opgesteld door [taxateur] op 27 juni 2024, stelde de waarde van de woning vast op € 264.000, waarbij vergelijkingsobjecten zijn gebruikt. Belanghebbende betwistte de vergelijkbaarheid van deze objecten niet, maar stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met de gedateerde voorzieningen in de woning.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning van belanghebbende en de vergelijkingsobjecten. De rechtbank wijst erop dat het compromis van het voorgaande jaar niet bepalend is voor de waardevaststelling voor het belastingjaar 2023. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.