ECLI:NL:RBZWB:2024:6291

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
10812917 CV EXPL 23-4846 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling waarborgsom en te veel betaalde servicekosten door verhuurder aan huurder

In deze civiele zaak vordert de huurder van zijn voormalige verhuurder de terugbetaling van de waarborgsom van € 2.600,00 en een bedrag van € 2.068,52 aan te veel betaalde servicekosten. De huurovereenkomst liep van 19 januari 2022 tot en met 31 juli 2023. De verhuurder heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hij de waarborgsom heeft terugbetaald. De huurder heeft daarnaast te veel servicekosten betaald, omdat de verhuurder onterecht kosten in rekening heeft gebracht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verhuurder in verzuim is, omdat hij de waarborgsom niet binnen de gestelde termijn heeft terugbetaald. De kantonrechter heeft de vorderingen van de huurder toegewezen, inclusief de wettelijke rente over de bedragen vanaf de respectieve data van verzuim. Tevens zijn de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, evenals de proceskosten die de verhuurder moet betalen. Het vonnis is uitgesproken op 11 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10812917 \ CV EXPL 23-4846
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Legal-U,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.
De zaak in het kort
In deze zaak vordert huurder van zijn voormalige verhuurder terugbetaling van de waarborgsom en een bedrag aan te veel betaalde servicekosten. Verhuurder heeft onvoldoende onderbouwd dat hij de waarborgsom al heeft terugbetaald. Daarnaast komt vast te staan dat huurder te veel heeft betaald aan servicekosten. De vorderingen van huurder kunnen daarom worden toegewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 januari 2024 met de daarin genoemde stukken,
  • de op 28 maart 2024 door de griffie ontvangen akte met producties van [gedaagde] ,
  • de mondelinge behandeling van 9 april 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt,
  • de op 8 mei 2024 door de griffie ontvangen akte met producties van [eiser] met vermeerdering van eis,
  • de op 21 mei 2024 door de griffie ontvangen akte met producties van [gedaagde] ,
  • de op 18 juni 2024 door de griffie ontvangen antwoordakte van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen bestond een huurovereenkomst gedurende de periode 19 januari 2022 tot en met 31 juli 2023.
2.2.
In de huurovereenkomst staat onder meer:
“4.1 De huurder is aan verhuurder bij vooruitbetaling maandelijks verschuldigd:
Kale huurprijs € 1.150,00
Leveringen en diensten (zie artikel 9) € 150,00
Totaal: € 1.300,00
(…)
4.2
Waarborgsom: (2 x de maandelijkse huurprijs) = € 2.600,00
(…)
5.1
De waarborgsom dient ter meerdere zekerheid van de nakoming door huurder van al zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst. Over de waarborgsom is verhuurder geen rente verschuldigd. Indien tijdens de huurovereenkomst de waarborgsom door verhuurder is aangesproken dan dient huurder de waarborgsom direct aan te vullen. De waarborgsom kan nimmer beschouwd worden als laatste maand(en) huur.
5.2
Verhuurder zal de waarborgsom aan de huurder restitueren, na verrekening van
hetgeen verhuurder nog van huurder uit hoofde van deze huurovereenkomst te vorderen heeft, binnen twee maanden na het einde van de huurovereenkomst.
(…)
9.4
Specificatie bijkomende levering en diensten: Voorschot Stookkosten € 150,00”.
2.3.
Op 13 oktober 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] een e-mail gestuurd aan [gedaagde] waarin hij vraagt om terugbetaling van de waarborgsom en de te veel betaalde servicekosten uiterlijk binnen vijftien dagen na ontvangst van dit bericht.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat – uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat [eiser] voor de periode 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023 een bedrag van € 384,99 verschuldigd is voor stookkosten, [gedaagde] te veroordelen tot (terug)betaling van € 2.600,00 aan waarborgsom en € 2.068,52 aan teveel betaalde servicekosten, vermeerderd met kosten en rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenis uit de huurovereenkomst. Op grond van die overeenkomst moet [gedaagde] binnen twee maanden na het einde van de huurovereenkomst de waarborgsom terugbetalen en dat heeft hij niet gedaan. Daarnaast stelt [eiser] dat hij onverschuldigd heeft betaald aan [gedaagde] , omdat [gedaagde] onterecht te veel servicekosten in rekening heeft gebracht. [gedaagde] heeft ten onrechte geen korting (een bedrag aan tijdelijke tegemoetkoming) in mindering gebracht op de stookkosten. Daarnaast heeft [gedaagde] onterecht kosten voor [bedrijf] en administratiekosten in rekening gebracht.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] voert - samengevat - aan dat hij de waarborgsom al aan [eiser] heeft terugbetaald. Daarnaast is [eiser] de stookkosten verschuldigd zoals deze blijken uit de overzichten van [bedrijf] en ook de kosten van [bedrijf] en administratiekosten. [gedaagde] erkent dat er nog een bedrag aan tijdelijke tegemoetkoming in mindering mag worden gebracht op de stookkosten, maar dat is niet het bedrag dat [eiser] heeft berekend.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde] nog iets aan [eiser] moet betalen op grond van de huurovereenkomst die tussen partijen heeft bestaan.
Waarborgsom
4.2.
Vast staat dat er bij aanvang van de huurovereenkomst een waarborgsom van € 2.600,00 is betaald aan [gedaagde] . Partijen verschillen van mening of deze waarborgsom bij het einde van de huurovereenkomst is terugbetaald. [gedaagde] stelt dat hij de waarborgsom al heeft terugbetaald. Dit is een zogenaamd bevrijdend verweer, want [gedaagde] beroept zich op de rechtsgevolgen van de betaling. Dit brengt mee dat [gedaagde] zijn stelling, dat hij al betaald heeft, voldoende moet onderbouwen en dat hij het risico draagt als hij dat niet of onvoldoende doet (artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
4.3.
[gedaagde] stelt dat hij de waarborgsom van € 2.600,00 op 1 november 2023 heeft overgemaakt naar hetzelfde bankrekeningnummer als waarvan hij het bedrag heeft ontvangen bij aanvang van de huurovereenkomst. Deze bankrekening staat op naam van [naam] . Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een rekeningafschrift overgelegd waaruit zijn betaling blijkt. [eiser] betwist dat [naam] of hij de waarborgsom heeft ontvangen van [gedaagde] . [eiser] legt ter onderbouwing van zijn standpunt ook een afschrift van de bankrekening van [naam] over, waaruit volgt dat er in de periode rondom 1 november 2023 geen bedrag van [gedaagde] is ontvangen. Daarnaast heeft [eiser] een verklaring overgelegd van [naam] waarin hij verklaart geen enkel bedrag te hebben ontvangen van [gedaagde] op zijn bankrekeningen.
4.4.
Bij antwoordakte heeft [gedaagde] zijn stelling dat hij al betaald heeft slechts herhaald.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser] had het op de weg van [gedaagde] gelegen om nader te onderbouwen dat hij de waarborgsom heeft terugbetaald. Nu hij dit niet heeft gedaan oordeelt de kantonrechter dat niet komt vast te staan dat [gedaagde] de waarborgsom heeft terugbetaald aan [eiser] . Dit brengt mee dat de vordering tot terugbetaling van de waarborgsom van € 2.600,00 wordt toegewezen.
4.5.
Uit de huurovereenkomst volgt dat de terugbetaling van de waarborgsom binnen twee maanden na het einde van de huurovereenkomst moet worden gedaan. Nu [gedaagde] dit niet uiterlijk 30 september 2023 heeft gedaan, is [gedaagde] hiermee in verzuim. De gevorderde wettelijke rente over de waarborgsom kan dan ook worden toegewezen zoals gevorderd vanaf 1 oktober 2023.
Verschuldigde (stook)kosten
4.6.
De kantonrechter stelt voorop dat partijen het er over eens zijn dat de overzichten van [bedrijf] het uitgangspunt zijn voor de vaststelling van de stookkosten. Voor de periode 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023 staat vast dat de hoogte van de stookkosten € 1.171,44 bedraagt. Voor de periode juli 2023 is [gedaagde] na de mondelinge behandeling nog in de gelegenheid gesteld om een herberekening te overleggen, maar dit heeft hij niet meer gedaan. Zoals tijdens de zitting is besproken kunnen in dat geval ook de gemiddelde stookkosten per maand als uitgangspunt worden genomen. De kantonrechter stelt de gemiddelde maandkosten dan ook vast op een bedrag van (€ 1.171,44 /12) € 97,62.
4.7.
Volgens [eiser] moet een bedrag aan tegemoetkoming in mindering worden gebracht op de stookkosten. [gedaagde] heeft in eerste instantie gesteld dat het nog maar de vraag is of [eiser] recht heeft op (een deel van) de tegemoetkoming, omdat het bedrag afhankelijk is van het inkomen van [eiser] en het bedrag uit het overzicht van [bedrijf] ziet op een ander stookjaar. Bij akte heeft [gedaagde] vervolgens het standpunt ingenomen dat [eiser] recht heeft op 7/12e deel van het totale subsidiebedrag van € 1.063,21 (786,45 + 276,76), waarbij [gedaagde] zich baseert op de Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 4 april 2023, nr. WJZ/ 22558560, houdende tijdelijke regels inzake subsidie voor tegemoetkoming in energiekosten voor bewoners achter een blokaansluiting voor elektriciteit of warmte (hierna: Regeling) die hij bij akte heeft overgelegd. [eiser] gaat ook uit van de genoemde bedragen in de Regeling, maar is van mening dat [gedaagde] uitgaat van een onjuiste berekening.
4.8.
De kantonrechter overweegt dat uit de Regeling volgt dat over de eerste zes maanden van 2023 er een subsidiebedrag van € 765,85 is vastgesteld, hetgeen ook overeenkomt met het bedrag in het overzicht van [bedrijf] . Verder volgt uit de Regeling dat over de laatste zes maanden van 2023 een bedrag van € 276,76 is vastgesteld. De kantonrechter is het met [eiser] eens dat [gedaagde] uitgaat van een onjuiste berekening door deze bedragen bij elkaar op te tellen en vervolgens te delen door de zeven maanden dat [eiser] de woning heeft gehuurd in 2023. De kantonrechter is van oordeel dat uit de Regeling duidelijk volgt dat over de eerste zes maanden - januari tot en met juni 2023 - een bedrag van € 765,85 als tegemoetkoming geldt en dat dit bedrag in mindering moet worden gebracht op de stookkosten van die periode. Voor de maand juli 2023 stelt de kantonrechter het bedrag aan tegemoetkoming vast op € 46,13 (1/6e deel van € 276,76).
4.9.
Verder is [eiser] het niet eens met de andere kosten die [gedaagde] in rekening heeft gebracht, zoals de administratiekosten en kosten van [bedrijf] , omdat partijen dit niet zijn overeengekomen. De kantonrechter is van oordeel dat uit de overeenkomst niet blijkt dat [eiser] deze kosten verschuldigd is, zodat deze [gedaagde] deze kosten niet in rekening mag brengen.
Hoeveel moet [gedaagde] aan [eiser] terugbetalen voor te veel betaalde stookkosten?
4.10.
Voor de periode 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023 staat vast dat de hoogte van de stookkosten € 1.171,44 bedraagt. Hierop moet de tegemoetkoming van € 786,45 in mindering worden gebracht, waarna [eiser] in totaal een bedrag van € 384,99 verschuldigd is. Nu [eiser] een verklaring voor recht heeft gevorderd voor een ander bedrag, moet dit deel van de vordering worden afgewezen. Vast staat dat [eiser] een bedrag van € 2.300,00 aan voorschot heeft betaald voor voornoemde periode, zodat hij dus € 1.915,01 te veel heeft betaald.
4.11.
Voor de periode juli 2023 staat vast dat de hoogte van de stookkosten € 97,62 bedraagt. Hierop moet de tegemoetkoming van € 46,13 in mindering worden gebracht, waarna [eiser] in totaal een bedrag van € 51,49 verschuldigd is. Vast staat dat [eiser] een bedrag van € 205,00 aan voorschot heeft betaald, zodat hij dus € 153,51 te veel heeft betaald.
4.12.
Gelet op het voorgaande wijst de kantonrechter de vordering tot betaling van een bedrag van (€ 1.915,01 + € 153,51) € 2.068,52 aan te veel betaalde stookkosten toe.
4.13.
[eiser] vordert ook de wettelijke rente over het bedrag aan te veel betaalde stookkosten. [gedaagde] heeft in dit kader aangevoerd dat hij niet in verzuim is met enige betaling, omdat hij contractueel en wettelijk verplicht is om de afrekening binnen zes maanden na afloop van een kalenderjaar te verstrekken en dat is pas uiterlijk 1 juli 2024. De kantonrechter oordeelt dat de verplichting tot het verstrekken van een afrekening niet in de weg staat aan het verzuim in de verschuldigdheid van de (terug)betaling van te veel betaalde stookkosten. Voor de vraag of [gedaagde] hiermee in verzuim is geldt dat [eiser] met zijn sommatiebrief van 13 oktober 2023 [gedaagde] heeft aangeschreven. Deze brief heeft [gedaagde] volgens [eiser] op 17 oktober ontvangen, zodat met inachtneming van de daarin gesteld termijn van 15 dagen na ontvangst van de brief, 1 november 2023 de uiterste betaaldag is voor [gedaagde] . Nu vast staat dat [gedaagde] de te veel betaalde stookkosten niet heeft (terug)betaald, is hij daarmee per 2 november 2023 in verzuim. [gedaagde] heeft in dit kader ook nog aangevoerd dat er lange tijd veel onduidelijkheid was over de vraag welk bedrag aan tegemoetkoming moest worden gerekend, maar de kantonrechter is van oordeel dat dit verweer moet worden verworpen. De afrekening van [bedrijf] dateert van 10 augustus 2023, zodat de kosten op het moment van de brief van [eiser] van 13 oktober 2023 inzichtelijk waren. Gelet op het voorgaande wijst de kantonrechter de wettelijke rente over de te veel betaalde stookkosten daarom toe vanaf 2 november 2023.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.14.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is als vermogensschade toewijsbaar vanaf de dag van de dagvaarding of zoveel eerder als de schuldenaar daarmee in verzuim is en voor zover die kosten daarvoor daadwerkelijk zijn gemaakt. Nu niet gesteld is op welke datum de buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk door [eiser] zijn betaald, zal de kantonrechter de wettelijke rente hierover toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding.
Toe te wijzen bedragen
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat de volgende bedragen worden toegewezen:
- waarborgsom
2.600,00
- terugbetaling stookkosten
2.068,52
- buitengerechtelijke incassokosten
695,20
+
Totaal
5.363,72
Proceskosten
4.16.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
677,50
(2,50 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.185,64
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om, binnen twee weken na dit vonnis, aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover met ingang van 1 oktober 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om, binnen twee weken na dit vonnis, aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.068,52, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover met ingang van 2 november 2024
,tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om, binnen twee weken na dit vonnis, aan [eiser] te betalen een bedrag van € 695,20, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover, met ingang van 21 november 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.185,64, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.