ECLI:NL:RBZWB:2024:6294

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
411764 HA ZA 23-380(T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een vennootschap onder firma tussen ex-echtgenoten en de waardevermeerdering van het winkelgedeelte van het pand

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de beëindiging van een vennootschap onder firma (vof) tussen ex-echtgenoten centraal. De partijen, [naam 1] en [naam 2], zijn van mening over de waardevermeerdering van het winkelgedeelte van het pand waarin de vof opereerde. De rechtbank heeft op 11 september 2024 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarin de vraag centraal staat of de waardevermeerdering van het winkelgedeelte tot het te verdelen vermogen van de vof behoort. De procedure begon met een tussenvonnis op 11 oktober 2023, gevolgd door verschillende processtukken en een mondelinge behandeling op 9 april 2024.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [naam 1] en [naam 2] waren gehuwd van 1 oktober 1999 tot 13 juni 2023 en hebben samen een vof opgericht in 2003. Het pand waarin de winkel is gevestigd, is eigendom van [naam 1]. Na de opzegging van de samenwerking in de vof op 26 juni 2023, vordert [naam 1] de ontbinding van de vof en de verdeling van het vermogen. [naam 2] voert verweer en stelt dat de waardevermeerdering van het pand wel degelijk tot het te verdelen vermogen behoort.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de waardevermeerdering van het winkelgedeelte van het pand tot het vennootschapsvermogen behoort. De rechtbank heeft de vorderingen van [naam 1] toegewezen, met uitzondering van de vordering tot benoeming van een deskundige, waarvoor partijen in de gelegenheid worden gesteld om nadere toelichting te geven. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen op 9 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/411764 / HA ZA 23-380
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
[naam 1],
te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [naam 1] ,
advocaat: mr. K.T.J.M. Pijls-olde Scheper te Roosendaal,
tegen
[naam 2],
te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [naam 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 oktober 2023
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging van eis van [naam 1] van 25 oktober 2023, met producties 8 tot en met 11
- de mondelinge behandeling van 9 april 2024 en het ter gelegenheid daarvan opgemaakte proces-verbaal
- de op 9 april 2024 ingediende akte overlegging producties (12 tot en met 35), tevens akte (2e) wijziging van eis van [naam 1]
- de akte van [naam 2] van 1 mei 2024
- de antwoordakte van [naam 1] van 8 mei 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest, met huwelijkse voorwaarden, van 1 oktober 1999 tot 13 juni 2023. Bij deze rechtbank is tussen partijen nog een procedure aanhangig over de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden.
2.2.
[naam 1] is op 1 september 1993 als vennoot toegetreden tot een vof van zijn ouders. Deze vof is beëindigd per 1 januari 1998. [naam 1] heeft de onderneming van die vof voortgezet als eenmanszaak. Op 1 januari 2003 zijn partijen een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam [V.O.F.] (hierna: de vof). Partijen hebben geen vennootschapsakte opgemaakt.
2.3.
De vof omvat een schildersbedrijf en een winkel in schilderbenodigdheden.
[naam 1] is schilder en [naam 2] runde de winkel.
2.4.
Het pand waarin de winkel gevestigd is, is eigendom van [naam 1] . Hij heeft dit pand, dat bestaat uit een winkelgedeelte en een woongedeelte, in 2003 gekocht van zijn ouders. Uit de akte van levering d.d. 24 juli 2003 blijkt dat de koopprijs van het winkelgedeelte van het pand € 200.000,00 bedroeg.
De waarde van het winkelgedeelte van het pand staat onder de naam “bedrijfsgebouwen” opgenomen op de balans van de vof. [naam 2] is woonachtig in het woongedeelte van het pand.
2.5.
[naam 1] heeft [naam 2] middels het e-mailbericht van 26 juni 2023 van zijn advocaat te kennen gegeven de samenwerking in de vof en het gebruiksrecht van het pand op te zeggen tegen 31 december 2023.
2.6.
Sinds 1 januari 2024 heeft [naam 1] zijn werkzaamheden als schilder voortgezet als eenmanszaak.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[naam 1] vordert – na wijzigingen van eis - samengevat –
te verklaren voor recht dat de [V.O.F.] door opzegging op 26 juni 2023 per 31 december 2023 is ontbonden; strikt subsidiair: voornoemde vennootschap onder firma te ontbinden wegens gewichtige redenen en de datum van ontbinding vast te stellen;
[naam 2] te veroordelen haar volledige medewerking te verlenen aan de vereffening van de vennootschap onder firma;
[naam 2] te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de verdeling van de vennootschap onder firma, subsidiair de verdeling te gelasten;
[naam 2] te veroordelen medewerking te verlenen aan de uitschrijving van de vennootschap bij de Kamer van Koophandel;
A.te bepalen dat tot het te verdelen vermogen van de vennootschap niet behoort:
1. Het bedrijfspand;
2. De inventaris van de onderneming per 1 januari 2003;
3. Het door [naam 1] aangebrachte kapitaal van € 78.559,00 per 1 januari 2003;
B.In het geval de rechtbank van oordeel is dat sprake was van economische inbreng per 1 januari 2003:
1. (te bepalen) Dat na de verkoop van het (woon/winkel)pand € 200.000,00 in mindering strekt (zijnde de waarde per 1 januari 2003) en dat (alleen) de waardestijging van 1 januari 2003 tot 31 december 2023 in de verdeling dient te worden betrokken;
2. Te bepalen dat het aandeel van het winkelpand in het woon/winkelpand wordt vastgesteld op maximaal 57% van de totale waarde en dat slechts dit gedeelte bij de verdeling wordt betrokken;
3. Te bepalen dat de inventaris per 1 januari 2003 ad € 27.022,00 niet in de verdeling wordt betrokken;
4. Te bepalen dat er rekening wordt gehouden met de belastinglatentie over de stille reserves en dat deze latentie in mindering strekt op het totaal te verdelen vermogen van de ontbonden vennootschap onder firma;
5. Te bepalen dat het kapitaal dat [naam 1] heeft aangebracht per 1 januari 2003 ad € 78.559,00 niet in het te verdelen vermogen van de ontbonden vennootschap onder firma wordt betrokken.
Een deskundige te benoemen die de te verdelen waarde per 31 december 2023 vaststelt, rekening houdend met het oordeel van de rechtbank en de latente belastingclaim op de stille reserves van het winkelpand;
[naam 2] te veroordelen de helft van de waarde te betalen;
Te bepalen dat [naam 1] , indien hij aan [naam 2] moet betalen, dit pas hoeft te doen als het pand verkocht is aan een derde.
3.2.
[naam 1] stelt daartoe dat gezien de opzegging van de vof de waarde daarvan verdeeld dient te worden. Gezien het feit dat hij bij de start van de vof zijn eenmanszaak ter beschikking heeft gesteld is het niet aanvaardbaar dat dit ondernemingsvermogen, waaronder de inventaris en het winkelgedeelte van het pand, bij de verdeling wordt betrokken. Indien er wel sprake is van economische inbreng strekt het aankoopbedrag van het winkelgedeelte in mindering op de waarde en dient voorts rekening te worden gehouden met de belastinglatentie.
Pas na verkoop van het pand kan de werkelijke berekening worden gemaakt. Hiervoor dient een deskundige te worden benoemd.
3.3.
[naam 2] voert verweer. [naam 2] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [naam 1] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [naam 1] .
[naam 2] stelt dat de opzegging dan wel ontbinding van de vof door [naam 1] in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Zij stelt verder dat in het kader van de verdeling de waardeontwikkeling van het pand moet worden meegenomen, nu er sprake is van inbreng van economische eigendom.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.5.
[naam 2] vordert - samengevat - [naam 1] te veroordelen mee te werken aan de verdeling van de tussen partijen bestaande vof op een door de rechtbank te gelasten wijze.
3.6.
[naam 1] voert verweer. [naam 1] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [naam 2] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [naam 2] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [naam 2] in de kosten van deze procedure.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in voorwaardelijke reconventie
4.1.
[naam 2] heeft niet toegelicht onder welke voorwaarde haar eis in reconventie is ingesteld. De rechtbank begrijpt dat [naam 2] wenst dat [naam 1] mee zal werken aan de verdeling van de vof op een door de rechtbank te bepalen wijze, in het geval de rechtbank in de conventie tot het oordeel komt dat de vof is of moet worden ontbonden.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de vof dient te worden vereffend per 1 januari 2024 en dat een eventueel saldo moet worden verdeeld. Dit betekent dat de vordering van [naam 1] in conventie onder 1 primair, inhoudende dat voor recht wordt verklaard dat de vof door opzegging op 26 juni 2023 per 31 december 2023 is ontbonden, kan worden toegewezen. De rechtbank zal aldus beslissen. Daarmee is de voorwaarde waaronder de eis in reconventie is ingesteld vervuld. Aangezien beide partijen de medewerking van de andere partij aan de verdeling van (het vermogen van) de vof vorderen, zal de rechtbank de vorderingen in conventie en in reconventie en hetgeen partijen ter onderbouwing daarvan hebben aangevoerd gezamenlijk behandelen.
4.2.
Uit het feit dat de vof is ontbonden vloeit voort dat het vermogen van de vof moet worden vereffend en verdeeld.
Bedrijfspand
4.3.
Tussen partijen is in geschil of de waardevermeerdering van het winkelgedeelte van pand, waarin de onderneming van de vof werd uitgeoefend, tot het te verdelen vermogen van de vof behoort. In dit verband verschillen zij van mening of al dan niet sprake is van inbreng van de economische eigendom van het winkelgedeelte van het pand in de vof.
4.4.
Het begrip economische eigendom heeft geen vastomlijnde inhoud. Inbreng van de economische eigendom van een goed in een vennootschap kan inhouden dat niet slechts het gebruik of genot van het goed wordt ingebracht, maar dat ook de waarde daarvan tot het bedrijfsvermogen van de vennootschap gaat behoren, zodat een waardevermeerdering of waardevermindering van het goed voor rekening van de vennootschap komt.
Of sprake is van de inbreng van de economische eigendom van het pand, zodanig dat deze een recht op een aandeel in de waardestijging van dat pand meebrengt “
hangt af van het samenstel van concrete verbintenissen dat tussen de juridische eigenaar en een derde tot stand is gekomen”(HR 10 juni 2022 ECLI:NL:HR:2022:852).
4.5.
Er zijn geen schriftelijke stukken waarin de verbintenissen tussen partijen zijn vastgelegd. Er dient daarom gekeken te worden naar andere aanknopingspunten waaruit de bedoeling van partijen ten aanzien van hun verbintenissen kan worden afgeleid. Een aanknopingspunt kan de manier zijn waarop zij uitvoering hebben gegeven aan de vennootschapsovereenkomst. Vast staat dat [naam 1] het winkelgedeelte van het pand, dat zijn eigendom is, aan de vof ter beschikking heeft gesteld voor de uitoefening van de onderneming en dat partijen de (boek)waarde daarvan hebben opgenomen op de balans van de vof. Dit is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat het ook de bedoeling van partijen was dat de waardevermeerdering of waardevermindering van het winkelgedeelte van het pand voor rekening van de vennootschap komt.
4.6.
[naam 1] heeft gemotiveerd weersproken dat het de bedoeling van partijen was dat de waardevermeerdering van het winkelgedeelte van het pand tot het te verdelen vennootschapsvermogen is gaan behoren. [naam 1] heeft in dit verband – samengevat – aangevoerd dat:
- het pand om niet aan de vof ter beschikking is gesteld;
- de vof is aangegaan om de onwenselijke situatie dat [naam 2] bij [naam 1] in loondienst was te beëindigen en om beide partijen gebruik te kunnen laten maken van fiscale voordelen;
- de wijze van administreren van de gebouwen na 1 januari 2003 niet anders gebeurde dan daarvoor, toen [naam 1] nog de eenmanszaak dreef;
- als partijen hadden bedoeld dat het winkelpand tot verrekening zou leiden, zij een schriftelijke vennootschapsakte hadden moeten sluiten;
- de schulden aan de ouders van [naam 1] uit hoofde van geldlening, zoals vermeld op de jaarrekeningen 2003-2004, niet door de vennootschap zijn voldaan;
- de grond en het winkelpand, die in 1981 door de ouders van [naam 1] zijn aangeschaft, in 2004 grotendeels waren afgeschreven.
4.7.
[naam 2] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat de waardevermeerdering van het winkelgedeelte van het pand tot het te verdelen vennootschapsvermogen is gaan behoren slechts gesteld dat partijen bij het aangaan van de vof de economische eigendom van het pand in de nieuwe vof hebben ondergebracht. Waaruit moet worden afgeleid dat het ook de bedoeling van partijen was dat ook de waardevermeerdering of waardevermindering van het winkelgedeelte van het pand voor rekening van de vennootschap zou komen, heeft zij niet onderbouwd. Mede in het licht van hetgeen [naam 1] in dit verband heeft aangevoerd, is dit onvoldoende. De economische inbreng van een vermogensbestanddeel kan immers ook (uitsluitend) meebrengen dat aan de vennootschap, zoals in dit geval zonder tegenprestatie, het gebruik van het goed ter beschikking wordt gesteld.
Tussenconclusie
4.8.
Dit betekent dat het standpunt van [naam 2] ten aanzien van het bedrijfspand wordt verworpen. Aangezien zij de vorderingen van [naam 1] voor het overige niet heeft weersproken, zal hetgeen [naam 1] onder 2, 3 (primair), 4 en 5 (primair onder A) heeft gevorderd eveneens worden toegewezen.
Deskundige
4.9.
[naam 2] heeft ook geen verweer gevoerd tegen de vordering (onder 6) van [naam 1] om een deskundige te benoemen die de te verdelen waarde per 31 december 2023 vaststelt. [naam 1] heeft (onder 7) ook gevorderd dat [naam 2] wordt veroordeeld de helft van de door de deskundige vastgestelde waarde aan hem betalen. [naam 2] vordert op haar beurt dat [naam 1] wordt veroordeeld mee te werken aan de verdeling op een door de rechtbank te gelasten wijze. De rechtbank leidt hieruit af dat beide partijen in deze procedure de omvang van hun eventuele betalingsverplichting aan de ander wegens de beëindiging van de vof willen laten vaststellen.
4.10.
De rechtbank kan op basis van hetgeen partijen hebben aangevoerd niet beoordelen of het, voor het vaststellen van die eventuele betalingsverplichting, noodzakelijk is om een deskundige te benoemen. Daarvoor is in de eerste plaats relevant om vast te stellen welke geschilpunten ten aanzien van de financiële afwikkeling nog resteren. De rechtbank zal partijen daarom in de gelegenheid stellen om dit bij akte (nader) toe te lichten. Daarbij dienen partijen zich concreet uit te laten over de stand van zaken van de vereffening van het vennootschapsvermogen, de omvang van het na vereffening resterende vermogen en hun visie op de verdeling daarvan. Daarbij dienen zij uit te gaan van hetgeen de rechtbank in dit vonnis heeft overwogen en beslist. Indien partijen menen dat het voor de beoordeling van de nog resterende geschilpunten noodzakelijk is om bewijs te leveren door middel van een deskundigenbericht, verzoekt de rechtbank hen in de akte tevens een – zo mogelijk eensluidend – voorstel te doen omtrent de persoon van de deskundige en de aan de deskundige voor te leggen vragen.
4.11.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 9 oktober 2024 voor akte als bedoeld in r.o. 4.10 aan de zijde van [naam 1] ;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.