Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
1. Het bedrijfspand;
2. De inventaris van de onderneming per 1 januari 2003;
3. Het door [naam 1] aangebrachte kapitaal van € 78.559,00 per 1 januari 2003;
B.In het geval de rechtbank van oordeel is dat sprake was van economische inbreng per 1 januari 2003:
1. (te bepalen) Dat na de verkoop van het (woon/winkel)pand € 200.000,00 in mindering strekt (zijnde de waarde per 1 januari 2003) en dat (alleen) de waardestijging van 1 januari 2003 tot 31 december 2023 in de verdeling dient te worden betrokken;
2. Te bepalen dat het aandeel van het winkelpand in het woon/winkelpand wordt vastgesteld op maximaal 57% van de totale waarde en dat slechts dit gedeelte bij de verdeling wordt betrokken;
3. Te bepalen dat de inventaris per 1 januari 2003 ad € 27.022,00 niet in de verdeling wordt betrokken;
4. Te bepalen dat er rekening wordt gehouden met de belastinglatentie over de stille reserves en dat deze latentie in mindering strekt op het totaal te verdelen vermogen van de ontbonden vennootschap onder firma;
5. Te bepalen dat het kapitaal dat [naam 1] heeft aangebracht per 1 januari 2003 ad € 78.559,00 niet in het te verdelen vermogen van de ontbonden vennootschap onder firma wordt betrokken.
4.De beoordeling
hangt af van het samenstel van concrete verbintenissen dat tussen de juridische eigenaar en een derde tot stand is gekomen”(HR 10 juni 2022 ECLI:NL:HR:2022:852).