ECLI:NL:RBZWB:2024:6347

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
10869465 CV EXPL 24-111 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een incassovordering door VGZ Zorgverzekeraar N.V. tegen gedaagde met betrekking tot een zorgverzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde, met betrekking tot een openstaande schuld uit een zorgverzekeringsovereenkomst. De vordering betreft een bedrag van € 2.579,49, dat bestaat uit hoofdsom, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de zorgverzekeringsovereenkomst tussen partijen heeft bestaan van 2013 tot en met 2015, en dat de gedaagde zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen. Gedaagde heeft aangevoerd dat hij niets meer verschuldigd is aan VGZ, omdat hij in 2011 een regeling heeft getroffen en in 2019 een bedrag van € 675,00 heeft betaald. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat deze regeling niet van toepassing is op de huidige vordering, die betrekking heeft op facturen voor later verleende zorg.

De kantonrechter heeft verder geconcludeerd dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn beroep op finale kwijting. De kantonrechter heeft vastgesteld dat VGZ het recht behoudt om de openstaande facturen te incasseren, en dat de betaling van € 675,01 niet betekent dat VGZ afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht. De kantonrechter heeft de vordering van VGZ toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, omdat deze niet aan de wettelijke eisen voldeden. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van € 2.137,32, vermeerderd met wettelijke rente, en is ook veroordeeld in de proceskosten van € 1.221,48. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10869465 CV EXPL 24-111
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: VGZ ,
gemachtigde: Inkassier,
tegen
[gedaagde],
te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 november 2023, met producties 1 t/m 3,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de conclusie van repliek, met producties 4 t/m 6,
- de conclusie van dupliek, met producties,
- de akte uitlaten producties aan de zijde van VGZ.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1.
VGZ vordert uitvoerbaar bij voorraad - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.579,49 (€ 2.607,45 aan hoofdsom, € 376,11 aan wettelijke rente tot 14 november 2023, € 442,14 aan buitengerechtelijke incassokosten, te verminderen met € 846,24 aan betalingen), vermeerderd met rente vanaf 14 november 2023 tot de dag der algehele voldoening en kosten in de procedure.
2.2.
VGZ legt aan haar vordering ten grondslag dat in de periode van 2013 tot en met 2015 tussen partijen een zorgverzekeringsovereenkomst heeft bestaan op grond waarvan [gedaagde] gehouden is om de premies en facturen te betalen. In reactie op de betwisting van [gedaagde] dat hij sinds 2012 verzekerd is bij VGZ, heeft VGZ bij repliek aangevoerd dat [gedaagde] pas op 31 december 2015 is overgestapt naar een andere zorgverzekering en dat dit ook volgt uit dat [gedaagde] onder meer in 2015 nog maandelijks premie heeft betaald aan VGZ. [gedaagde] heeft dit bij dupliek niet weersproken, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat de zorgverzekeringsovereenkomst tussen VGZ en [gedaagde] heeft bestaan tot en met 31 december 2015. Daarmee staat vast dat [gedaagde] op grond daarvan aan zijn betalingsverplichtingen uit de zorgverzekering moest voldoen.
2.3.
[gedaagde] voert aan dat hij niets meer is verschuldigd aan VGZ. In 2011 heeft hij met bijstand van GKB Breda een regeling getroffen met VGZ. In 2019 heeft hij een bedrag van ongeveer € 675,00 heeft betaald om het af te handelen. Zoals de kantonrechter het verweer van [gedaagde] begrijpt, beroept [gedaagde] zich hiermee op finale afwikkeling: doordat [gedaagde] € 675,01 heeft betaald aan VGZ, dient VGZ afstand te doen van haar vorderingsrecht en niet meer terug te komen op de openstaande facturen.
2.4.
De kantonrechter stelt voorop de betalingsregeling uit 2011 losstaat van de huidige zaak. Deze zaak gaat over een vordering van VGZ die ziet op facturen voor later verleende zorg in de periode van 2013 tot en met 2015. Deze vordering valt dus niet onder de regeling die is getroffen met bijstand van GKB Breda.
2.5.
Voor een geslaagd beroep op finale kwijting, moet vastgesteld worden dat partijen zijn overeengekomen dat VGZ afstand doet van haar vorderingsrecht, met andere woorden: dat VGZ en [gedaagde] hebben afgesproken dat VGZ niet meer terugkomt op de openstaande facturen. Daartoe heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld. De omstandigheid dat [gedaagde] in de veronderstelling verkeerde met de betaling van € 675,01 er vanaf te zijn, is onvoldoende om vast te stellen dat VGZ met [gedaagde] heeft afgesproken om niet meer terug te komen op de openstaande facturen. In de bijlage van de dagvaarding van 22 oktober 2019 is aangegeven dat door betaling van € 675,01 VGZ het recht behoudt om ook het resterende deel van de vordering te incasseren. Dit wijst er niet op dat een dergelijke afspraak is gemaakt. Ook de stelling dat de gerechtsdeurwaarder Flanderijn in 2015 het dossier heeft gesloten, betekent niet dat [gedaagde] en VGZ finale kwijting hebben afgesproken.
2.6.
De conclusie is dan ook dat het verweer van [gedaagde] niet slaagt. Nu de punten die door VGZ zijn aangevoerd de vordering kan dragen, wijst de kantonrechter de hoofdsom en de wettelijke rente toe.
2.7.
VGZ vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt op grond van artikel 6:96 lid 6 BW echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu het toepasselijke wettelijke tarief niet is vermeld in de aanmaning. In de aanmaning is niet voor het juiste bedrag gesommeerd. Buitengerechtelijke incassokosten worden berekend over de hoofdsom. In de aanmaning is echter te zien dat de buitengerechtelijke incassokosten ook zijn berekend over ‘overige proceskosten’ en ‘rente’. Daarmee voldoet de aanmaning niet aan de wettelijke eisen. De kantonrechter wijst de vordering dan ook af.
2.8.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
- rente tot 14 november 2023

2.607,45
376,11
totaal
2.983,56
- betalingen
846,24
-/-
Totaal
2.137,32‬
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar over een bedrag van € 1.761,21 (€ 2.137,32 – € 376,11).
2.9.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VGZ worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,48
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2,00 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.221,48

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen een bedrag van € 2.137,32, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 1.761,21, vanaf 14 november 2023 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.221,48, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kool en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.