Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de conclusie van repliek, met producties 4 t/m 6,
- de conclusie van dupliek, met producties,
2.Het geschil en de beoordeling
- rente tot 14 november 2023
€
376,11
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde, met betrekking tot een openstaande schuld uit een zorgverzekeringsovereenkomst. De vordering betreft een bedrag van € 2.579,49, dat bestaat uit hoofdsom, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de zorgverzekeringsovereenkomst tussen partijen heeft bestaan van 2013 tot en met 2015, en dat de gedaagde zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen. Gedaagde heeft aangevoerd dat hij niets meer verschuldigd is aan VGZ, omdat hij in 2011 een regeling heeft getroffen en in 2019 een bedrag van € 675,00 heeft betaald. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat deze regeling niet van toepassing is op de huidige vordering, die betrekking heeft op facturen voor later verleende zorg.
De kantonrechter heeft verder geconcludeerd dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn beroep op finale kwijting. De kantonrechter heeft vastgesteld dat VGZ het recht behoudt om de openstaande facturen te incasseren, en dat de betaling van € 675,01 niet betekent dat VGZ afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht. De kantonrechter heeft de vordering van VGZ toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, omdat deze niet aan de wettelijke eisen voldeden. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van € 2.137,32, vermeerderd met wettelijke rente, en is ook veroordeeld in de proceskosten van € 1.221,48. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.