ECLI:NL:RBZWB:2024:6382

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
10519548 CV EXPL 23-1226 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een onduidelijk en oneerlijk kostenbeding in een overeenkomst tussen een consument en een advocatenkantoor

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 11 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een consument, [naam 1], en een advocatenkantoor, [maatschap], vertegenwoordigd door mr. [naam 3]. De consument had het advocatenkantoor opdracht gegeven om hem bij te staan in een geschil met een andere advocaat, mr. [naam 2]. De consument betwistte de duidelijkheid en eerlijkheid van het kostenbeding dat was overeengekomen, waarin een uurtarief van € 205,- werd gehanteerd zonder verdere specificatie van kosten. De kantonrechter oordeelde dat het kostenbeding niet duidelijk en begrijpelijk was, en daarom vernietigd werd op grond van artikel 6:233 BW. Dit leidde tot de conclusie dat de gehele opdracht verviel, waardoor de consument niet verplicht was om de facturen te betalen. Desondanks oordeelde de kantonrechter dat de consument een deel van de facturen redelijkerwijs moest betalen, en veroordeelde hem tot betaling van € 7.000,- aan het advocatenkantoor. In reconventie werd het advocatenkantoor veroordeeld tot terugbetaling van € 1.190,64 aan de consument, omdat deze factuur onverschuldigd was betaald. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10519548 \ CV EXPL 23-1226
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
[maatschap],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [maatschap] ,
vertegenwoordigd door mr. [naam 3] ,
tegen
[naam 1],
te [plaats 2] ( [land] ),
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [naam 1] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 juli 2023 en de daarin vermelde stukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte in conventie met producties 6 tot en met 23;
- de mondelinge behandeling gehouden op 11 januari 2024;
- een nagekomen productie van [naam 1] van 16 februari 2024;
- de voortzetting van de mondeling behandeling gehouden op 18 april 2024, alsmede het op die voortzetting door [naam 1] overgelegde schriftelijke stuk met de titel “Wraking kantongerecht mr. Van Dam”;
- de voortzetting van de mondelinge behandeling gehouden op 8 augustus 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 januari 2024 heeft [naam 1] een verzoek tot wraking van de kantonrechter gedaan. De wrakingskamer van deze rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen. Op 18 april 2024 is de mondelinge behandeling voortgezet. [naam 1] heeft tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling een tweede verzoek tot wraking van de kantonrechter gedaan. De wrakingskamer van deze rechtbank heeft dat verzoek afgewezen. Op 8 augustus 2024 is de mondelinge behandeling weer voortgezet. Aan het slot heeft de kantonrechter medegedeeld dat vandaag schriftelijk uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
Mr. [naam 2] heeft als advocaat [naam 1] bijgestaan in procedures tegen zijn zussen over de nalatenschap van hun ouders.
2.2.
In het najaar van 2020 heeft [naam 1] opdracht gegeven aan [maatschap] , in de persoon van mr. [naam 3] , om hem bij te staan in een geschil met mr. [naam 2] . Mr. [naam 3] is advocaat bij [maatschap] . [naam 1] voerde aan dat mr. [naam 2] fouten had gemaakt in de procedures over de nalatenschap en dat hij daardoor schade heeft geleden.
2.3.
Op 3 november 2020 heeft mr. [naam 3] een brief verzonden aan [naam 1] over de opdracht. Daarin staat over het loon voor de opdracht:
“Mede gelet op het belang van de zaak meen ik dat een uurtarief van € 205,- gerechtvaardigd is.
Zoals reeds aan u gezegd, werk ik nooit op basis van een succes-fee, dus bijv. een laag uurtarief dat verhoogd wordt bij succes (dus een tarief van bijv. € 180,- dat wordt verhoogd tot € 230,- in geval van succes). Afgezien van anders aspecten, is een bezwaar daartegen dat mijn beloning dan afhankelijk wordt van de schikking die u wel of niet met de verzekeraar wilt sluiten, met of zonder mijn steun. Een dergelijke afhankelijkheid kan aan een goede belangenbehartiging in de weg staan en mede daarom werk ik niet op een dergelijke basis.”
2.4.
Mr. [naam 3] heeft voor [naam 1] een procedure gevoerd bij deze rechtbank tegen mr. [naam 2] en zijn praktijk [B.V.] [naam 1] stelde in die procedure dat mr. [naam 2] vier fouten had gemaakt. Daarvoor vorderde hij een schadevergoeding. [naam 1] heeft, na verlof daartoe, conservatoir beslag laten leggen.
2.5.
Bij vonnis van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat is gebleken van één fout van mr. [naam 2] waarvoor [naam 1] recht heeft op een schadevergoeding, namelijk het niet aanzeggen van de rente over de legitieme portie. De rechtbank heeft mr. [naam 2] en [B.V.] veroordeeld om vanwege die fout een schadevergoeding van € 20.976,89 te betalen aan [naam 1] , vermeerderd met rente. Mr. [naam 2] en [B.V.] zijn veroordeeld in de proces- en nakosten. De gevorderde vergoeding voor beslagkosten is afgewezen.
2.6.
Mr. [naam 3] heeft voor zijn werkzaamheden (onder meer) de factuur van 28 juni 2022 ad € 9.086,96, de factuur van 7 juli 2022 ad € 1.190,64 en de factuur van 20 januari 2023 ad € 13.361,45 gezonden aan [naam 1] .
2.7.
[naam 1] heeft de factuur van 7 juli 2022 ad € 1.190,64 betaald. Hij heeft geweigerd de factuur van 28 juni 2022 ad € 9.086,96 en die van 20 januari 2023 ad € 13.361,45 te betalen.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[maatschap] vordert bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [naam 1] te veroordelen:
  • tot betaling van het bedrag in hoofdsom van € 22.448,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
  • tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 999,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
  • met veroordeling van [naam 1] in de kosten van het geding.
3.2.
[maatschap] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij in opdracht van [naam 1] werkzaamheden heeft verricht en dat [naam 1] daarvoor het overeengekomen loon is verschuldigd. [naam 1] heeft verzuimd om de factuur van 28 juni 2022 ad € 9.086,96 en de factuur van 20 januari 2023 ad € 13.361,45 te betalen.
3.3.
[naam 1] voert verweer.
In reconventie
3.4.
[naam 1] vordert bij vonnis [maatschap] te veroordelen tot betaling van € 1.190,64 en
€ 9.513,81.
3.5.
[naam 1] legt het volgende ten grondslag aan zijn vordering. [naam 1] stelt dat hij de factuur van [maatschap] van 7 juli 2022 ad € 1.190,64 ten onrechte heeft betaald, omdat hij geen opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden in die factuur. Hij vordert terugbetaling van
€ 1.190,64 van [maatschap] . Verder stelt [naam 1] dat mr. [naam 3] een fout heeft gemaakt bij het beslag. Mr. [naam 3] heeft namelijk verzuimd om ook verlof te vragen voor beslag voor de schadevergoeding vanwege het niet aanzeggen van de rente over de legitieme portie. Als mr. [naam 3] dat wel had gedaan, waren mr. [naam 2] en [B.V.] veroordeeld door de rechtbank om de beslagkosten ad € 9.513,81 te vergoeden aan [naam 1] . [naam 1] vordert betaling van € 9.513,81 van [maatschap] ten titel van schadevergoeding.
3.6.
[maatschap] voert verweer.
In conventie en reconventie
3.7.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
Nederlandse rechter en Nederlands recht
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat sprake is van een internationale kwestie, aangezien [maatschap] in Nederland is gevestigd en [naam 1] in België woont. De vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze internationale kwestie, dient te worden beantwoord aan de hand van de herschikte verordening (EU) Nr. 1215/2012 (Brussel I bis). Op grond van artikel 7 aanhef en lid 1 sub b, tweede opsommingsteken, Brussel I bis is de kantonrechter te Middelburg bevoegd van de zaak kennis te nemen, omdat [maatschap] haar diensten voor [naam 1] heeft verricht vanuit haar kantoor te Middelburg en op de rechtbank te Middelburg.
4.2.
De vraag wat het toepasselijke recht is, dient te worden beantwoord aan de hand van de verordening (EG) Nr. 593/2008 (Rome I). Ingevolge artikel 3 lid 1 Rome I wordt een overeenkomst beheerst door het recht dat partijen hebben gekozen. In dit geval is dat het Nederlandse recht. Partijen hebben in artikel 10 van de toepasselijke algemene voorwaarden gekozen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht.
Oneerlijk beding
4.3.
[maatschap] handelt in de uitoefening van haar beroep. [naam 1] is een consument. De kantonrechter moet de opdracht van [naam 1] daarom ambtshalve toetsen aan het consumentenrecht.
4.4.
Partijen zijn overeengekomen dat als loon voor de werkzaamheden van mr. [naam 3] een uurtarief van € 205,00 geldt, zoals is opgenomen in de brief van 3 november 2020 (zie onder 2.3). Het loon is een kernbeding. Ingevolge artikel 4 lid 2 van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn) dienen kernbedingen waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, aan deze richtlijn (ambtshalve) te worden getoetst indien deze niet duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.
4.5.
In zijn arrest van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14) heeft het Europese Hof van Justitie (hierna: het Hof) zich uitgelaten over de vraag of een beding in een tussen een advocaat en een consument gesloten overeenkomst voor het verrichten van juridische diensten, waarin – samengevat – de kosten uitsluitend worden vastgelegd op basis van het gehanteerde uurtarief, zonder verdere precisering, voldoet aan het vereiste dat bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd in de zin van artikel 4 lid 2 van de Richtlijn. Het Hof heeft geoordeeld dat alleen het noemen van een uurtarief de gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument niet in staat stelt om alle financiële consequenties in te schatten die voor hem uit het beding voortvloeien, namelijk het totale bedrag dat hij voor de diensten zal moeten betalen (overweging 40). Verder heeft het Hof overwogen dat een advocaat de consument, vóórdat de overeenkomst wordt gesloten, informatie moet verstrekken die de consument in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing te nemen (overweging 43). Die informatie moet aanwijzingen bevatten die de consument in staat stellen bij benadering de totale kosten van die diensten te schatten, zoals een raming van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig is om een bepaalde dienst te verlenen of een verbintenis om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen of verslagen te bezorgen waarin het aantal al gepresteerde werkuren wordt vermeld.
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter het bovenstaande aan partijen voorgehouden. Mr. [naam 3] heeft in dat verband op de mondelinge behandeling toegelicht dat ten tijde van de opdracht in het najaar van 2020 [naam 1] nog niet beschikte over het dossier, zodat er op dat moment geen inschatting voor de tijdsbesteding was te maken. Hij ontving het dossier pas in mei 2021. Mr. [naam 3] heeft ook verklaard dat [naam 1] nimmer heeft gevraagd om een inschatting te maken van tijd of kosten. Daarnaast heeft hij verklaard dat partijen wel de afspraak hebben gemaakt om maandelijks te factureren.
4.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het kostenbeding in de brief van 3 november 2020 niet duidelijk en begrijpelijk in de zin van artikel 4 lid 2 van de Richtlijn. Het bevat enkel een uurtarief. Dat voldoet niet volgens het Hof. De door mr. [naam 3] aangevoerde omstandigheid, inhoudende dat hij pas in mei 2021 beschikte over het dossier, baat hem niet. Het lag op de weg van mr. [naam 3] om in de brief van 3 november 2020 een voorbehoud te maken dat hij vanwege het ontbreken van het dossier geen inschatting van tijd en kosten voor [naam 1] kon maken en om die inschatting wel te geven toen hij het dossier ontving in mei 2021. Mr. [naam 3] heeft beide niet gedaan. Dat [naam 1] daar zelf ook niet om heeft gevraagd, maakt dat niet anders. Het ontslaat mr. [naam 3] niet van zijn eigen verplichtingen jegens [naam 1] .
4.8.
De door mr. [naam 3] aangevoerde afspraak om maandelijks te factureren maakt het bovenstaande ook niet anders. Die afspraak staat niet in de brief van 3 november 2020. Een dergelijke afspraak had daarin moeten staan, zodat [naam 1] dat op dat moment kon meewegen bij het geven van de opdracht en het loon. Daarnaast geldt dat een afspraak om maandelijks te facturen niet verhindert dat in één maand de kosten dermate kunnen oplopen, zodat dit het gebrek aan duidelijkheid en begrijpelijkheid niet herstelt. Dat is in deze zaak ook het geval. Zo heeft [maatschap] in de factuur van 28 juni 2022 voor werkzaamheden van 13 tot en met 31 mei 2022 al € 9.086,96 in rekening gebracht. De factuur van 20 januari 2023 ad € 13.361,45 is overigens in strijd met de gestelde afspraak om maandelijks te facturen. Die factuur ziet namelijk op werkzaamheden vanaf 2 juni tot en met 30 december 2022, derhalve een periode van zeven maanden.
4.9.
Dat het kostenbeding niet duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd, betekent op zichzelf nog niet dat het ook een oneerlijk beding is, maar het weegt wel mee bij de beoordeling of het oneerlijk is.
4.10.
Het kostenbeding geeft [maatschap] de vrijheid om onbeperkt uren te declareren en kosten in rekening te brengen. Mr. [naam 3] heeft ook niet op een andere manier vooraf inzicht gegeven wat [naam 1] aan uren en kosten kon verwachten. Ook op grond van de eigen gedragsregels als advocaat (regel 17 lid 2) was mr. [naam 3] verplicht een inschatting van tijd en kosten te geven, wanneer dat mogelijk was. Alle omstandigheden afwegende leidt het kostenbeding tot een onevenredige verstoring van het evenwicht tussen partijen, ten nadele van [naam 1] als consument. Het kostenbeding is daarom een oneerlijk beding.
4.11.
Aangezien het kostenbeding oneerlijk is, wordt het vernietigd (artikel 6:233 aanhef en sub a BW). Dit heeft als gevolg dat het kostenbeding geacht wordt nooit te hebben bestaan. Omdat het kostenbeding bij een opdracht met een opdrachtnemer die handelt in de uitoefening van een beroep niet kan bestaan zonder loon, betekent dit dat de gehele opdracht vervalt.
4.12.
Hoewel de opdracht is vervallen en er daarmee geen grondslag is om facturen te betalen, ziet de kantonrechter toch aanleiding dat [naam 1] een deel moet betalen van de facturen waarvan [maatschap] betaling vordert. [naam 1] heeft namelijk op de mondelinge behandeling verklaard dat hij het redelijk vindt dat hij van de factuur van 28 juni 2022
€ 3.000,00 betaalt en van de factuur van 20 januari 2023 € 4.000,00. Ook nadat de kantonrechter op de mondelinge behandeling de mogelijke vernietiging van het kostenbeding en het vervallen van de overeenkomst heeft voorgehouden aan [naam 1] , heeft [naam 1] herhaald dat hij vindt dat hij een deel van de facturen moet betalen. Gelet op die omstandigheid zal de kantonrechter hem daarin volgen.
4.13.
[naam 1] heeft aanvankelijk op de mondelinge behandeling nog gesteld dat hij voormelde bedragen van € 3.000,00 en € 4.000,00 reeds heeft betaald, maar na de gemotiveerde betwisting door [maatschap] , heeft [naam 1] zijn stelling op dit onderdeel niet gehandhaafd. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [naam 1] niets heeft betaald op de facturen waarvan betaling wordt gevorderd. [naam 1] wordt daarom veroordeeld om nog een bedrag van € 7.000,00 (€ 3.000,00 en € 4.000,00) te betalen aan [maatschap] . De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.
4.14.
De gevorderde vergoeding van incassokosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat de vereiste aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW, de zogenaamde 14 dagen-brief, heeft plaatsgevonden.
4.15.
[maatschap] is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [naam 1] worden begroot op € 50,00 voor reis-, verblijf- en verletkosten voor het bijwonen van de mondelinge behandeling.
In reconventie
Factuur van 7 juli 2022 ad € 1.190,64
4.16.
Zoals reeds is geoordeeld in conventie, is het kostenbeding oneerlijk. Als gevolg daarvan is de opdracht komen te vervallen en ontbreekt een grondslag voor [naam 1] om voor werkzaamheden van [maatschap] te betalen.
4.17.
[naam 1] heeft de factuur van [maatschap] van 7 juli 2022 ad € 1.190,64 dus onverschuldigd betaald aan [maatschap] . Hij heeft daarom recht op terugbetaling. [maatschap] zal worden veroordeeld het bedrag van € 1.190,64 aan [naam 1] te betalen.
Beslagkosten
4.18.
[naam 1] stelt dat mr. [naam 3] heeft verzuimd om ook verlof te vragen voor een beslag voor schadevergoeding vanwege het niet aanzeggen van de rente over de legitieme portie. Hij vordert daarvoor een schadevergoeding van [maatschap] , bestaande uit de misgelopen vergoeding van beslagkosten.
4.19.
Het antwoord op de vraag of mr. [naam 3] op dit onderdeel een fout heeft gemaakt, kan naar het oordeel van de kantonrechter in het midden blijven. Zelfs als wordt aangenomen dat mr. [naam 3] een fout heeft gemaakt door geen beslag te vragen voor de schadevergoeding vanwege het niet aanzeggen van de rente over de legitieme portie, geldt dat dit niet heeft geleid tot schade voor [naam 1] .
4.20.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.19 van haar vonnis van 14 december 2022 geoordeeld (zie onder 2.5):
“4.19 Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat [naam 2] c.s. – inderdaad – een beroepsaansprakelijkheidsverzekering hebben. AON is de verzekeringsmakelaar en behandelt de claim van [naam 1] namens de verzekeraar. [naam 2] c.s. hebben per e-mail van 3 februari 2021 dan ook de juiste verzekeringsgegevens aan [naam 1] doorgestuurd. Bovendien: de beslagkosten komen sowieso niet voor vergoeding in aanmerking in verband met het volgende. In het verzoekschrift tot het leggen van beslag is geen verlof gevraagd voor de vordering ten aanzien van schade wegens het niet aanzeggen van de wettelijke rente
(€ 20.976,89). Dit betekent dat het beslag onrechtmatig is gelegd, omdat het is gelegd zonder het noodzakelijk, voorafgaand verlof van de rechter. De conclusie hiervan is dat de beslagkosten (ook) daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen.”
4.21.
De rechtbank heeft de gevorderde beslagkosten dus afgewezen om twee redenen: a.) omdat mr. [naam 2] een beroepsaansprakelijkheidsverzekering had en hij de gegevens daarvan tijdig had gedeeld, oftewel mr. [naam 2] had een verzekering en bood verhaal voor de vordering waardoor een beslag niet nodig was en b.) omdat enkel de schadevergoeding vanwege het niet aanzeggen van de rente over de legitieme portie is toegewezen, maar er voor die schadevergoeding geen beslag is gevraagd.
4.22.
Indien het beslag wel was gevraagd voor de schadevergoeding vanwege het niet aanzeggen van de rente over de legitieme portie, geldt dat de beslagkosten evengoed zouden zijn afgewezen. Dan blijft overeind dat het beslag onnodig was volgens de rechtbank (zie a. in rechtsoverweging 4.21). Van schade voor [naam 1] is geen sprake. De vordering op dit onderdeel zal daarom worden afgewezen.
4.23.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
5.1.
veroordeelt [naam 1] tot betaling van € 7.000,00 aan [maatschap] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [maatschap] in de proceskosten van € 50,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [maatschap] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.1 uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
5.5.
veroordeelt [maatschap] tot betaling van € 1.190,64 aan [naam 1] ,
5.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.