ECLI:NL:RBZWB:2024:6387

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
C/02/424565 / JE RK 24-1288 en C/02/424568 / JE RK 24-1290
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek

Op 4 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag, maar dat de kinderen momenteel bij de moeder verblijven. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 6 september 2024, en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] was verleend tot 6 september 2024. De gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 september 2024 zijn de ouders en hun advocaten aanwezig geweest. De kinderrechter heeft de minderjarigen naar hun mening gevraagd, maar zij hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om hun standpunten kenbaar te maken. De kinderrechter heeft de zorgen van de gecertificeerde instelling over de ontwikkeling van de kinderen en de impact van de ouderstrijd op hun welzijn meegewogen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft en dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] moet worden verlengd, maar beperkt tot zes maanden.

De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aangehouden tot 6 februari 2025, waarbij de gecertificeerde instelling wordt verzocht om de kinderrechter te informeren over haar actuele standpunt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/424565 / JE RK 24-1288 (verlenging ondertoezichtstelling)
C/02/424568 / JE RK 24-1290 (verlenging uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 4 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
maar feitelijk uitgevoerd door
de gecertificeerde instelling het
Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming, gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2016 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2021 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M.T.E. Kranenburg te Roosendaal,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. W.R.M. Voorvaart te Breda.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift verlenging ondertoezichtstelling met bijlagen, ontvangen op 5 juli 2024;
  • het verzoekschrift verlenging machtiging uithuisplaatsing met bijlagen, ontvangen op 5 juli 2024;
  • het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken van de vader met bijlagen;
  • de op 2 en 3 september 2024 ontvangen F9-formulieren van mr. Kranenburg, waarvan de eerste met bijlage;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 4 september 2024 door de GI ingediende brief van 26 maart 2024 gericht aan de ouders van de vader;
  • de na afloop van de mondelinge behandeling door de GI ingediende brief van De Gezinsmanager over een gesprek met de minderjarige [minderjarige 1] .
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. Beiden hebben zij geen gebruik gemaakt van de aan hen geboden gelegenheid om hun standpunten ten aanzien van de verzoeken bij de kinderrechter kenbaar te maken. Wel is door de GI een verklaring van [minderjarige 1] in het geding gebracht, opgesteld op 3 september 2024 bij De Gezinsmanager, waaruit haar mening over de verzoeken blijkt. De GI heeft deze verklaring tijdens de mondelinge behandeling voorgelezen en de aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4.
Gelet op de nauwe samenhang van de onderhavige door de GI ingediende verzoeken met de verzoeken die de ouders hebben gedaan in de zaak over gezag, (wijziging) hoofdverblijf, contactregeling en inschrijving school in de zaak met kenmerk C/02/424901 / FA RK 24-3390, zijn deze verzoeken tijdens de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld. In die zaak wordt bij afzonderlijke beschikking op latere datum beslist.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven allen bij de moeder.
2.2.
Bij beschikking van 24 augustus 2023 is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen met ingang van 6 september 2023 verlengd tot 6 september 2024.
2.3.
Bij beschikking van 26 februari 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verleend bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, met ingang van 6 maart 2024 tot 6 september 2024.

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar.
Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De vader verzoekt voor wat betreft alle drie de kinderen de ondertoezichtstelling te verlengen met een termijn van 6 maanden. Daarnaast verzoekt de vader om de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] op te heffen. De kinderrechter begrijpt dat de vader hiermee bedoelt dat de verzochte verlenging van de machtiging uithuisplaatsing geweigerd moet worden, zodat de uithuisplaatsing eindigt.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan haar verzoeken ten grondslag dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in de afgelopen jaren veel hebben meegemaakt. [minderjarige 1] woonde eerder bij haar vader en verbleef vanaf augustus 2023 in een gezinshuis. Sinds maart 2024 woont zij in het gezin van moeder. De vader belast [minderjarige 1] veel met volwassenproblematiek en met de strijd die hij voert met de moeder en de GI. De GI maakt zich grote zorgen over de gevolgen hiervan voor [minderjarige 1] . Gezien wordt dat ook [minderjarige 2] en [minderjarige 3] veel last hebben van de onrust die voortkomt uit het contact dat er, tegen de afspraken met vader in, lijkt te zijn tussen hem en [minderjarige 1] .
[minderjarige 1] , en de andere gezinsleden, hebben vanaf de thuisplaatsing bij moeder ondersteuning gekregen vanuit De Gezinsmanagers en [hulpverlener ] . Alleen de ondersteuning vanuit De Gezinsmanagers is momenteel nog lopende. [minderjarige 2] krijgt individuele behandeling vanuit De Gezinsmanagers om hem extra te ondersteunen. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ontwikkelen zich bij de moeder in positieve zin. Beide kinderen hebben hun vader al hele lange tijd niet gezien.
De GI heeft De Gezinsmanagers verzocht een traject tot contactherstel met de vader op te starten. Omdat de vader op verschillende afspraken niet is verschenen en hij niet veel later in detentie kwam te zitten is het van contactherstel nog niet gekomen. Volgens de GI heeft zij de vader duidelijk te kennen gegeven dat er voor [minderjarige 1] een voorstel ligt voor begeleide omgang en dat er gesproken kan worden over een traject voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , maar dat eerst een rustig gesprek waarin de vader zich meewerkend zal opstellen noodzakelijk is om te kijken naar mogelijke vervolgstappen. Daarbij is de vader meegegeven dat hij hulp dient te zoeken om zijn emoties beter te kunnen reguleren. Echter, de vader staat niet open voor hulp en evenmin voor begeleiding van de omgang. De GI verwijst tijdens de mondelinge behandeling naar de door [minderjarige 1] afgelegde verklaring. Daaruit blijkt volgens de GI hoe ingewikkeld met name voor [minderjarige 1] de situatie is. De GI vindt het noodzakelijk en in het belang bij [minderjarige 1] dat zij bij moeder blijft wonen. Er ligt een verzoek tot wijziging van het gezag en hoofdverblijf bij de rechtbank voor. Als de rechtbank de verzoeken van moeder toewijst, is de machtiging uithuisplaatsing niet meer nodig.
4.2.
Uit de verklaring van [minderjarige 1] blijkt dat zij bij haar vader en in het gezinshuis een moeilijke periode achter de rug heeft. [minderjarige 1] verklaart dat haar vader haar zaken over haar moeder heeft verteld, die niet waar blijken te zijn. Ook verklaart ze dat ze moeilijke dingen heeft meegemaakt in de periode dat ze bij haar vader verbleef, maar dat de hulpverlening nooit aan haar gevraagd heeft hoe dit alles voor haar was. Volgens [minderjarige 1] heeft zij haar vader momenteel op haar telefoon geblokkeerd, omdat hij belastende dingen tegen haar zegt. [minderjarige 1] wil met rust gelaten worden, bij haar moeder blijven wonen en gewoon haar leventje gaan leiden.
4.3.
De vader is bezorgd of het met [minderjarige 1] , die sinds februari 2024 bij de moeder woonachtig is, wel goed gaat. De vader verwijst daarbij naar het door hem overgelegde raadselachtige app-berichtje dat hij op 1 september 2024 van [minderjarige 1] ontving. Naar de mening van de vader geeft dat berichtje reden tot zorg. Volgens de vader probeerde hij daarover duidelijkheid te verkrijgen, maar kreeg hij geen bericht meer van [minderjarige 1] . Daarover in contact treden met de moeder kon de vader niet, omdat de rechtbank hem voor de duur van twee jaar een contact- en gebiedsverbod ten opzichte van de moeder heeft opgelegd. De vader hecht er daarom aan dat [minderjarige 1] door de kinderrechter zal worden gehoord. Naar aanleiding van de tijdens de mondelinge behandeling voorgelezen verklaring van [minderjarige 1] , merkt de vader op dat hij niet kan verifiëren hoe die verklaring tot stand is gekomen en evenmin of de verklaring de werkelijke gevoelens en wensen van [minderjarige 1] weergeeft.
De detentie van vader, gerelateerd aan de strafzaak waarin onlangs uitspraak is gedaan door deze rechtbank, is inmiddels geëindigd. Er is nog een andere strafzaak waarin hij tot 24 maanden detentie is veroordeeld, maar volgens de vader is tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. Vader is momenteel woonachtig bij zijn ouders. Vader vindt het een goed idee als [minderjarige 1] weer bij hem, in de woning van zijn ouders, gaat wonen. [minderjarige 1] is vertrouwd met die woonomgeving en met haar opa en oma. De grootouders staan daarvoor klaar. Een ondertoezichtstelling zal het verblijf van [minderjarige 1] bij zijn ouders een stevige basis geven. De uithuisplaatsing zou daarvoor moeten worden beëindigd.
Tijdens de mondelinge behandeling verklaart de vader tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar geen bezwaar (meer) te hebben.
De vader erkent dat hij in het verleden vele dingen anders had moeten doen. Volgens de vader heeft hij zijn lesje geleerd en heeft hij intussen een verandering ondergaan die hem de ernst van de situatie heeft doen beseffen. De vader zegt toe zich in de toekomst anders te zullen gaan opstellen, omdat hij inziet dat hij met een starre houding anders niets zal bereiken. Volgens de vader is zijn huidige woonsituatie bij zijn vader en moeder zeer stabiel en is hij druk doende met solliciteren. Ook zal de vader geen contact meer zoeken met de moeder en bij haar wegblijven.
Verder wil de vader graag (begeleide) omgang met de twee jongste kinderen. Tijdens een recent gesprek van de grootouders met De Gezinsmanagers op 30 augustus 2024 is een begeleide omgang besproken, nadat eerder die dag daarover met de vader was gesproken. In de gesprekken is naar voren gekomen dat op termijn begeleide omgang met alle drie de kinderen als doel is gesteld. Naar de mening van de vader zien zowel de GI als De Gezinsmanagers in dat zijn houding rustiger is en meer bezonnen. De vader merkt ten slotte op dat hij zich verzet tegen de visie van de GI dat hij zijn emoties niet onder controle kan houden. Die visie is nergens op gebaseerd, aldus vader. Hulpverlening om zijn emoties beter te kunnen reguleren, acht de vader op geen enkele wijze nodig.
4.4.
De moeder voert aan dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat daarin geen verbetering zal gaan optreden. Daarbij is aan de vader ten opzichte van haar voor de duur van twee jaar een contact- en gebiedsverbod opgelegd en hangt de vader wegens een drugsdelict nog een onvoorwaardelijke strafrechtelijke veroordeling van 24 maanden detentie boven het hoofd. Vertrouwen dat de vader inmiddels zijn lesje geleerd heeft en dat hij intussen een verandering ondergaan heeft die hem de ernst van de situatie heeft doen beseffen, heeft de moeder niet. De vader heeft daarvoor al te vaak het vertrouwen geschonden. Ook betreurt de moeder dat de vader [minderjarige 1] in de strijd blijft betrekken zoals door te verzoeken dat [minderjarige 1] weer bij hem, althans bij zijn ouders, komt wonen. De moeder acht dat geenszins in het belang van [minderjarige 1] . De moeder verwijst daarbij ook naar de door de GI in het geding gebrachte verklaring van [pleegzorg] . Daarin geeft [pleegzorg] aan dat het absoluut niet in het belang van [minderjarige 1] wordt geacht om haar weer bij grootouders te laten wonen. Volgens de moeder doet [minderjarige 1] het bij haar, alsook op school, erg goed. Herstel van het contact tussen alle drie de kinderen en de vader acht de moeder wel in het belang van de minderjarigen, indien dat op veilige en verantwoorde wijze gebeurt. De moeder acht het in dat kader van belang dat de vader aan zichzelf zal gaan werken. Met de verzoeken van de GI stemt de moeder in.
4.5.
De Raad constateert dat de kinderen klem zitten in de strijd tussen hun ouders en verwacht niet dat zich daarin binnen afzienbare tijd een verbetering zal voordoen. Het werken aan contactherstel tussen de vader en de drie kinderen acht de Raad wel in het belang van de minderjarigen. De Raad ondersteunt de verzoeken van de GI.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt hierbij dat [minderjarige 3] en [minderjarige 2] , en met name [minderjarige 1] , door de ouderstrijd en de gevolgen daarvan nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat een ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk wordt geacht. Hoewel het positief is dat voor [minderjarige 1] rust is ontstaan, dat zij het prettig vindt in het gezin van de moeder en dat het goed gaat op school, zijn er wat de kinderrechter betreft nog steeds zorgen. Op basis van de door [minderjarige 1] afgelegde verklaring heeft de kinderrechter de sterke indruk gekregen dat [minderjarige 1] zich een speelbal voelt in de strijd die ook via haar wordt gevoerd, dat zij zich lange tijd niet gesteund heeft gevoeld, en dat zij daardoor inmiddels niet meer op de volwassenen om haar heen durft te vertrouwen. Er is nog steeds professionele hulpverlening door De Gezinsmanagers nodig voor [minderjarige 1] en voor het gezin van moeder, ook omdat de terugkomst van [minderjarige 1] in het gezin van de moeder in dat gezinssysteem impact heeft gehad. Bovendien zal specifiek voor [minderjarige 2] nog extra ondersteuning ingezet gaan worden bij De Gezinsmanager.
Ook is de hulpverlening nog noodzakelijk bij het onderzoeken van de mogelijkheden naar en het opstarten van omgang tussen de vader en de kinderen. Nadat vader eerder niet bereid bleek om met de GI en hulpverlening in gesprek te gaan over begeleide omgang, zijn zeer recent de gesprekken daarover met de vader hervat. Er is echter nog een lange weg te gaan om te komen tot een bestendige, veilige contactregeling tussen de vader en de kinderen.
De situatie tussen ouders brengt mee dat die noodzakelijk geachte hulpverlening niet (afdoende) binnen het vrijwillige kader van de grond kan komen, omdat ouders over de oorzaak van de zorgen en de vraag welke hulpverlening en aanpak nodig is, tegenover elkaar staan. Een regievoerder die boven de partijen staat, die de benodigde acties kan ondernemen en kan aansturen, is nodig. Dat brengt met zich dat het – onweersproken gebleven – verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal worden toegewezen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
5.2.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De kinderrechter daar overweegt dat zij niet kan en niet wil vooruitlopen op de beslissing die nog gegeven moet worden in de lopende procedure over het gezag, het hoofdverblijf en de contactregeling. De kinderrechter vindt het voor [minderjarige 1] nu noodzakelijk dat de uithuisplaatsing in het gezin bij de moeder wordt gecontinueerd. Zij betrekt hierbij dat [minderjarige 1] het bij de moeder op dit moment, zowel thuis als op school, goed doet en de hulpverlening krijgt die zij nodig heeft. Gelet op de lopende procedure bij de rechtbank en de beslissingen die binnen afzienbare termijn daarin genomen gaan worden, ziet de kinderrechter evenwel aanleiding om de te verlenen machtiging tot uithuisplaatsing in duur te beperken tot zes maanden en het overige gedeelte van dat verzoek van de GI aan te houden. Van de GI wordt verwacht dat zij de kinderrechter uiterlijk op de na te melden pro forma datum schriftelijk informeert over haar actuele standpunt ten aanzien van het resterende deel van het verzoek.
5.3.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] met ingang van 6 september 2024 tot 6 september 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, met ingang van 6 september 2024 tot 6 maart 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de behandeling van het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aan tot
donderdag 6 februari 2025 PRO FORMA, zulks met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 5.2. is overwogen;
6.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024 door mr. Bollen, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 18 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.