In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] B.V. en [gedaagde] B.V. over de ontruiming van een bedrijfsruimte. De procedure is gestart door [eiser] die ontruiming vorderde wegens een huurachterstand van meer dan vier maanden. De huurovereenkomst tussen partijen is op 1 juni 2022 ingegaan en loopt tot 30 april 2024, met een maandelijkse huurprijs van € 3.132,00. Tijdens een mondelinge behandeling op 15 november 2023 zijn afspraken gemaakt over de betaling van de huurachterstand, maar [gedaagde] heeft deze afspraken niet volledig nagekomen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds een betalingsachterstand bestaat en dat [gedaagde] zich niet als goed huurder heeft gedragen. De rechter oordeelde dat er een spoedeisend belang is bij de ontruiming, gezien de aard van de vordering en de niet-nakoming van de betalingsafspraken door [gedaagde]. De kantonrechter achtte het aannemelijk dat de vordering van [eiser] in een bodemprocedure zou worden toegewezen, en heeft daarom de vordering tot ontruiming toegewezen. [gedaagde] is veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis de bedrijfsruimte te ontruimen en de proceskosten te betalen, die zijn begroot op € 901,04.
De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [gedaagde] onmiddellijk moet voldoen aan de ontruimingsbevelen, ongeacht een eventuele hoger beroep.