ECLI:NL:RBZWB:2024:64

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
10762346 VV EXPL 23-95 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van bedrijfsruimte wegens huurachterstand en niet-nakoming betalingsafspraken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] B.V. en [gedaagde] B.V. over de ontruiming van een bedrijfsruimte. De procedure is gestart door [eiser] die ontruiming vorderde wegens een huurachterstand van meer dan vier maanden. De huurovereenkomst tussen partijen is op 1 juni 2022 ingegaan en loopt tot 30 april 2024, met een maandelijkse huurprijs van € 3.132,00. Tijdens een mondelinge behandeling op 15 november 2023 zijn afspraken gemaakt over de betaling van de huurachterstand, maar [gedaagde] heeft deze afspraken niet volledig nagekomen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds een betalingsachterstand bestaat en dat [gedaagde] zich niet als goed huurder heeft gedragen. De rechter oordeelde dat er een spoedeisend belang is bij de ontruiming, gezien de aard van de vordering en de niet-nakoming van de betalingsafspraken door [gedaagde]. De kantonrechter achtte het aannemelijk dat de vordering van [eiser] in een bodemprocedure zou worden toegewezen, en heeft daarom de vordering tot ontruiming toegewezen. [gedaagde] is veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis de bedrijfsruimte te ontruimen en de proceskosten te betalen, die zijn begroot op € 901,04.

De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [gedaagde] onmiddellijk moet voldoen aan de ontruimingsbevelen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats [plaats 2]
Zaaknummer: 10762346 \ VV EXPL 23-95
Vonnis in kort geding van 5 januari 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A.J.A. Dielissen,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend bij [eigenaar] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 15 november 2023
- de aanhouding teneinde de ter zitting overeengekomen afspraken met betrekking tot betalingen door [gedaagde] na te komen
- de op 28 december 2023 ter griffie ontvangen brief van [eiser] waarin vonnis wordt gevraagd, omdat [gedaagde] de betalingsafspraken niet (volledig) is nagekomen.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiser] en [gedaagde] is met ingang van 1 juni 2022 een huurovereenkomst gesloten betreffende de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats 2] voor de duur van 23 maanden, en lopende tot 30 april 2024. De huurprijs bedraagt per 1 juli 2023 € 3.132,00 per maand.
2.2.
Op 6 november 2023 heeft [eiser] een dagvaarding in kort geding uitgebracht waarin zij ontruiming van het gehuurde vordert wegens een huurachterstand van ruim vier maanden.
2.3.
Op 15 november 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens die mondelinge behandeling hebben partijen afspraken gemaakt over betaling van de huurachterstand, de huur tot en met december 2023, de contractuele boete en de kosten. De afspraak was dat [gedaagde] op 16 november 2023 een bedrag van € 9.000,00 zou betalen en uiterlijk 15 december 2023 een bedrag van € 15.500,00. Als [gedaagde] op die data niet de betreffende bedragen betaald zou hebben, zou door [eiser] vonnis gevraagd worden.
2.4.
Bij brief van 18 december 2023, ter griffie ontvangen op 28 december 2023, heeft
[eiser] verzocht vonnis te wijzen, wegens het niet betalen van € 15.500,00 door [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1. '
[eiser] vordert samengevat - ontruiming van de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats 2] wegens een betalingsachterstand in de huur. In maart 2023 bestond er een achterstand van drie maanden huur. Ondanks een regeling liep [gedaagde] per saldo niet in op de achterstand, waardoor er in november 2023 een achterstand bestond van ruim vier maanden. Nu er sprake is van een zodanige achterstand, rechtvaardigt deze tekortkoming volgens [eiser] ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure en daarop vooruitlopend heeft [eiser] een gerechtvaardigd belang bij ontruiming van de bedrijfsruimte.
3.2.
[gedaagde] erkent de huurachterstand, maar voert wel verweer tegen de ontruiming van het gehuurde. Zij voert aan dat de maanden november en december goede maanden zijn in zijn branche, zodat zij de achterstand dan kan inlopen.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure dient ten eerste te worden beoordeeld of [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening.
4.2.
Het spoedeisend belang bij de vordering tot ontruiming volgt reeds uit de aard van deze vordering. Dat er sprake is van een spoedeisend belang is overigens ook niet weersproken door [gedaagde] .
4.3.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of aannemelijk is dat de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het – mede gelet op de belangen van partijen over en weer – gerechtvaardigd is op de toewijzing vooruit te lopen door het treffen van de voorziening zoals gevorderd.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat een vordering tot ontruiming in een voorlopige voorziening slechts gerechtvaardigd is als met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden. Ingevolge artikel 6:265 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.5.
De kantonrechter constateert dat er nog altijd een betalingsachterstand bestaat, omdat [gedaagde] die achterstand niet heeft betwist en de gemaakte afspraken vervolgens ook niet volledig is nagekomen. De kantonrechter is dan ook voorshands van oordeel dat [gedaagde] zich niet als goed huurder heeft gedragen door de huur niet (tijdig) te betalen en de betalingsafspraken niet (volledig) na te komen. [gedaagde] is daardoor tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. De kantonrechter acht het voorshands aannemelijk dat de vordering van [eiser] om de huurovereenkomst te ontbinden en het gehuurde te ontruimen in een bodemprocedure zal worden toegewezen, zodat in dit kort geding op dat oordeel vooruit kan worden gelopen. De vordering tot ontruiming van de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats 2] zal dan ook worden toegewezen.
4.6.
De termijn van ontruiming zal worden bepaald op twee weken na betekening van het vonnis, nu de kantonrechter dit een redelijke termijn acht.
4.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op: vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 112,04
- griffierecht € 128,00
- salaris gemachtigde € 529,00
- nakosten € 132,00
________
Totaal € 901,04
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats 2] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiser] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiser] ,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 901,04, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2024.