ECLI:NL:RBZWB:2024:6400

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
C/02/419965/ FA RK 24-1119
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag en omgangsregeling met betrekking tot minderjarige na beëindiging van affectieve relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen een man en een vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad en samen een minderjarig kind hebben. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.C. van den Doel, verzocht om gezamenlijk gezag over hun kind en een zorg- en contactregeling. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Wouters, verzocht om afwijzing van het verzoek van de man en stelde een zelfstandig verzoek in voor een omgangsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 september 2024 werd duidelijk dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verliep, wat de rechtbank aanleiding gaf om een (jeugd)hulpverleningstraject voor te stellen. De rechtbank heeft besloten om de verzoeken aan te houden en ouders te verwijzen naar het loket van de samenwerkende gemeenten voor hulpverlening. Tevens is er een voorlopige uitbreiding van de omgangsregeling afgesproken, waarbij de man en de minderjarige elk eerste weekend van de maand omgang zullen hebben. De rechtbank heeft de beslissing over het gezamenlijk gezag en de definitieve omgangsregeling aangehouden voor de duur van zes maanden, in afwachting van de resultaten van het hulpverleningstraject.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/419965/ FA RK 24-1119
Datum uitspraak: 6 september 2024
Beschikking betreffende omgang en gezag
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.C. van den Doel te Zierikzee,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R. Wouters te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 8 maart 2024 ontvangen verzoekschrift tot gezamenlijk gezag en vaststelling zorgregeling, met bijlagen;
- het op 2 september 2024 ontvangen verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 6 september 2024. Bij deze behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
- [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021.
2.2
De minderjarige verblijft bij de vrouw.
2.3
De man heeft de minderjarige erkend. De vrouw oefent van rechtswege het
eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige uit.
2.4
Tussen de man en [de minderjarige] geldt als omgangsregeling:
- elke week van woensdagavond 17:30 uur tot vrijdagochtend 8:30 uur;
- de vakanties en feestdagen worden in onderling overleg verdeeld.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:.
I. te bepalen dat de man en de vrouw het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uitoefenen;
II. een zorg- en contactregeling vast te stellen tussen de man en [de minderjarige] , waarbij [de minderjarige] bij de man verblijft op basis van een tweewekelijkse cyclus:
  • Gedurende de eerste maand van woensdagmiddag in de eerste week tot maandagochtend in de tweede week;
  • Na de eerste maand van maandagmiddag in de eerste week tot maandagochtend in de
tweede week;
dan wel een zodanige regeling die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.2
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man en verzoekt dit verzoek af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld tussen [de minderjarige] en de man van woensdagmiddag 17:30 uur (vanuit de opvang) tot vrijdagochtend 8:30 uur (naar de opvang), dan wel subsidiair een regeling vast te stellen die de rechtbank in goede justitie zal bepalen met betrekking tot de omgangsregeling.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is het de rechtbank gebleken dat de communicatie tussen partijen erg moeizaam verloopt. Partijen slagen er (nog) niet in om op constructieve wijze als ouders van [de minderjarige] samen te werken en met elkaar in overleg te treden over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De man heeft aangegeven het lastig te vinden om met de vrouw te communiceren. Hij ervaart veel spanning in de communicatie met de vrouw en gaat deze daarom zo veel mogelijk uit de weg. De vrouw wil juist graag met de man in gesprek over [de minderjarige] en op de hoogte blijven van de situatie van de man, zodat zij daarop kan anticiperen en de zorg voor [de minderjarige] indien nodig kan overnemen. Dat is volgens de vrouw in het verleden geregeld nodig geweest omdat er bij de man snel sprake kan zijn van overprikkeling en spanningen als gevolg van zijn autismespectrumstoornis en zijn grote behoefte aan ritme en structuur. De man stelt dat hij daar sinds de verbreking van de relatie van partijen veel minder last van heeft. De vrouw heeft nog niet het vertrouwen dat dat daadwerkelijk het geval is. Zij maakt zich veel zorgen over wat er gebeurt als de spanningen van de man in het bijzijn van [de minderjarige] te hoog oplopen, te meer nu de man heeft aangegeven het liefst niet met de vrouw in contact te treden. Voorts wil de man graag mede met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] worden belast, zodat hij ook beslissingen over [de minderjarige] kan nemen en in een gelijkwaardige positie als de vrouw komt te staan. De vrouw vindt dat het gezamenlijk gezag pas een optie is als partijen er in slagen om op een constructieve wijze met elkaar in overleg te treden over [de minderjarige] .
4.2
Uit het voorgaande blijkt dat partijen op dit moment (nog) niet voldoende in staat zijn om adequaat en in het belang van [de minderjarige] met elkaar te overleggen, afspraken te maken en om de problemen tussen hen op te lossen. De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor partijen en hun minderjarige kind een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarige kind voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. De verwijzing heeft op 6 september 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.3
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
  • de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
  • het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.4
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van het volgende resultaat:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind (
lichte interventie).
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.5
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage
uiterlijk 25 maart 2025 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.6
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot het kind.
4.7
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.8
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.9
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
  • Bestaat er, bij toewijzing van het gezag aan de ouders gezamenlijk, een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van de minderjarige te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
  • Welke omgangsregeling c.q. verdeling van zorg- en opvoedingstaken kot het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
4.1
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.11
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.12
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.13
Omdat ouders en hun kind(eren) in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu – mede op advies van de Raad –
niet op de voorliggende verzoeken van partijen ten aanzien van het gezag en de zorg- c.q. omgangsregeling, maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van zes maanden aan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
Voorlopige uitbreiding omgangsregeling
4.14
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken om in afwachting van het voornoemde hulpverleningstraject en een definitieve beslissing over de omgangregeling tussen de man en [de minderjarige] dan wel de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de omgangsmomenten tussen de man en [de minderjarige] uit te breiden. Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de man en [de minderjarige] , in aanvulling op de thans geldende omgangsafspraken, voorlopig in ieder geval omgang met elkaar zullen hebben elk eerste weekend van de maand, vanaf woensdagavond 17:30 uur (vanuit de opvang) tot maandagochtend 8:30 uur (naar de opvang). Deze aanvullende regeling zal ingaan vanaf het eerste weekend van de maand oktober 2024.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
verwijst ouders en hun minderjarige kind voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. Het loket zal ouders en kind vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.2
verzoekt het loket om uiterlijk op
25 maart 2025 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
5.3
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.4
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.5
verzoekt de Raad wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 4.9 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.6
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
5.7
houdt aan de beslissing op de verzoeken met betrekking tot het gezamenlijk gezag en de zorg-/ c.q. omgangsregeling in afwachting van het voornoemde traject.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2024 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier en op 13 september 2024 schriftelijk uitgewerkt.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op: