In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag over drie minderjarige kinderen, geboren uit het huwelijk van de partijen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.T.E. Kranenburg, verzocht om het hoofdverblijf van de oudste minderjarige bij haar te bepalen en het gezamenlijk gezag te beëindigen, zodat zij alleen met het gezag over de kinderen belast zou worden. De man, vertegenwoordigd door mr. W.R.M. Voorvaart, voerde verweer en vroeg om het hoofdverblijf van de oudste minderjarige bij hem of zijn grootouders te bepalen, en om het gezamenlijk gezag in stand te houden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, onder andere door de verstoorde verhoudingen tussen de ouders en een contactverbod voor de man ten opzichte van de vrouw. De rechtbank oordeelde dat de vrouw in haar verzoek tot wijziging van het gezag kon worden ontvangen, en dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk was dat het gezag aan de vrouw alleen werd toegewezen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de man om het hoofdverblijf van de oudste minderjarige bij hem te bepalen en om een omgangsregeling te treffen afgewezen, omdat deze verzoeken niet meer relevant waren na de wijziging van het gezag.
De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de man heeft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen binnen drie maanden na de uitspraak.