ECLI:NL:RBZWB:2024:6408

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
C/02/424901 / JE RK 24-3390
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek wijziging gezag en afwijzing verzoeken hoofdverblijf, inschrijving school en omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag over drie minderjarige kinderen, geboren uit het huwelijk van de partijen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.T.E. Kranenburg, verzocht om het hoofdverblijf van de oudste minderjarige bij haar te bepalen en het gezamenlijk gezag te beëindigen, zodat zij alleen met het gezag over de kinderen belast zou worden. De man, vertegenwoordigd door mr. W.R.M. Voorvaart, voerde verweer en vroeg om het hoofdverblijf van de oudste minderjarige bij hem of zijn grootouders te bepalen, en om het gezamenlijk gezag in stand te houden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, onder andere door de verstoorde verhoudingen tussen de ouders en een contactverbod voor de man ten opzichte van de vrouw. De rechtbank oordeelde dat de vrouw in haar verzoek tot wijziging van het gezag kon worden ontvangen, en dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk was dat het gezag aan de vrouw alleen werd toegewezen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de man om het hoofdverblijf van de oudste minderjarige bij hem te bepalen en om een omgangsregeling te treffen afgewezen, omdat deze verzoeken niet meer relevant waren na de wijziging van het gezag.

De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de man heeft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/424901 / FA RK 24-3390
datum uitspraak: 18 september 2024
beschikking betreffende wijziging gezag, wijziging hoofdverblijf en vervangende toestemming inschrijving school
in de zaak van
[de vrouw], hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg te Roosendaal,
tegen
[de man] ,hierna te noemen: de man
,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. W.R.M. Voorvaart te Breda.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
-
de gecertificeerde instellinghet Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming, gevestigd te Utrecht, hierna te noemen: de GI.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 15 juli 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- de op 2 en 3 september 2024 ontvangen F9-formulieren van mr. Kranenburg, waarvan de eerste met bijlage;
- het op 3 september 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken met bijlagen;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 4 september 2024 door de GI ingediende brief van 26 maart 2024, gericht aan de ouders van de man;
- de na afloop van de mondelinge behandeling door de GI ingediende brief van De Gezinsmanager over een gesprek met de [minderjarige 1] .
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 4 september 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, ieder bijgestaan door hun advocaat. Tevens waren aanwezig twee medewerkers namens de GI en een medewerker namens de Raad.
1.3.
Gelet op de nauwe samenhang van de onderhavige door partijen ingediende verzoeken met de door de GI ingediende verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in de zaken met de kenmerken C/02/424565 / JE RK 24-1288 en C/02/424568 / JE RK 24-1290, zijn deze verzoeken tijdens de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld. In de zaak van de GI is bij afzonderlijke beschikking beslist.
1.4
De rechtbank heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. Beiden hebben zij geen gebruik gemaakt van de aan hen geboden gelegenheid om hun standpunten ten aanzien van de verzoeken bij de rechtbank kenbaar te maken. Wel is door de GI een verklaring van [minderjarige 1] in het geding gebracht, opgesteld op 3 september 2024 bij De Gezinsmanager, waaruit haar mening blijkt. De GI heeft deze verklaring tijdens de mondelinge behandeling voorgelezen en de aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2011;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 2] 2016;
- [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 3] 2021.
2.2
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.3
Bij (echtscheidings)beschikking van deze rechtbank van 27 januari 2023 (met zaaknummer C/02/398986 / FA RK 22-2836) is bepaald dat [minderjarige 1] haar hoofdverblijf heeft bij de man en dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw. Tevens is bij die beschikking onder meer bepaald dat de man, de vrouw, en genoemde minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, zoals opgenomen in rechtsoverweging 4.9 van die beschikking, nader door de GI in het kader van de ondertoezichtstelling te regelen.
2.4
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 4 september 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] met ingang van 6 september 2024 verlengd tot 6 september 2025 en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, met ingang van 6 september 2024 verlengd tot 6 maart 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
I. de beschikking van deze rechtbank onder zaaknummer C/02/398986 / FA RK 22-2836 te wijzigen en te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vrouw is;
II. met ingang van de datum waarop de in deze te wijzen beschikking wordt afgegeven het gezamenlijk gezag van ouders over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te beëindigen en de vrouw in het vervolg alleen met het gezag over de kinderen te belasten, dan wel per een dusdanige datum en/of een dusdanige voorziening in het gezag over de kinderen te treffen als de rechtbank in goede justitie mag vernemen te behoren, tevens als dat inhoudt dat aan de vrouw vervangende toestemming, ter vervanging van de toestemming van de man,te verlenen om
de [minderjarige 3] te kunnen inschrijven als leerling op de [basisschool] , [adres] , te [woonplaats 1] .
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man.
3.2
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw en verzoekt zelfstandig, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het hoofdverblijf van [minderjarige 1] te bepalen bij de man dan wel bij grootouders te [woonplaats 2] , nadat zij gehoord is door de rechtbank over haar wil en gevoelens, met vaststelling van een zorg- en contactregeling van [minderjarige 1] met haar moeder;
II. het gezamenlijk gezag van de ouders met betrekking tot de man in stand te laten;
III. een (begeleide) omgangsregeling vast te stellen voor de kinderen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (en [minderjarige 1] in voorkomend geval) met de man;
IV. de proceskosten in deze zaak te compenseren.
3.3
Op de standpunten van partijen en de GI en het advies van de Raad wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

WIJZIGING GEZAG
4.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt.
4.2
De rechtbank overweegt op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Duidelijk is dat sinds de echtscheiding van partijen de verhoudingen tussen hen nog meer verstoord zijn geraakt, terwijl hulpverlening in het vrijwillige en gedwongen kader daarin (nog) geen verandering heeft kunnen brengen. Bovendien is aan de man als bijzondere voorwaarde bij een - inmiddels onherroepelijke - strafrechtelijke veroordeling wegens (onder andere) stalking van de vrouw een twee jaar durend verbod opgelegd om direct of indirect contact met haar te hebben. De rechtbank oordeelt dat dit een relevante wijziging van omstandigheid is, zodat de vrouw in haar verzoek tot wijziging van het gezag kan worden ontvangen.
4.3
Op het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezag is ingevolge artikel 1:253n lid 2 BW artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over een minderjarige aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders het kind klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
4.4
Uitgangspunt van de wet is dat de ouders ook na hun uiteengaan belast blijven met het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kinderen. Voor het gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen.
4.5
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoek onbetwist gesteld dat de ouders al langere tijd niet meer in staat zijn gebleken om samen tot overleg te komen over de minderjarigen. Zij stelt dat de deelname van [minderjarige 3] aan het Rijksvaccinatieprogramma door de starre houding van de man niet zonder slag of stoot ging. Om de vaccinatie te kunnen realiseren was de tussenkomst van de GI noodzakelijk. Daarnaast weigerde de man mee te werken aan een verzoek van de vrouw om [minderjarige 3] in te schijven op de basisschool. Ook weigerde de man zijn toestemming te verlenen om de vrouw in de zomervakantie van 2024 met de kinderen op vakantie naar het buitenland te laten gaan. De vrouw kon daardoor met haar partner en de kinderen niet op vakantie gaan.
Met de ter zitting door de man gegeven toelichting daarover, namelijk dat hij zijn toestemming voor de vakantie inderdaad niet gaf omdat hij vindt dat hij “de kinderen niet mag zien”, laat de man blijken de belangen van de minderjarigen over het hoofd te zien. Voor de rechtbank is voldoende gebleken dat belangrijke gezagsbeslissingen over de kinderen niet tot stand komen.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan van de vrouw ook niet langer gevergd worden dat zij met de man nog het overleg zal zoeken over de kinderen. Dit gelet op de gedragingen van de man die bij strafvonnis van 26 juli 2024 een (direct en indirect) contact- en gebiedsverbod ten opzichte van de vrouw voor de duur van twee jaar opgelegd heeft gekregen. Nog daargelaten dat tussen de man en de vrouw geen contact mag plaatsvinden, is voorstelbaar dat het voeren van overleg met de man bij de vrouw grote spanningen oproept. Dit gezien de wijze waarop de man zich sinds de verbreking van de relatie jegens de vrouw heeft uitgelaten en de niet-meewerkende houding die de man in de afgelopen periode heeft laten zien. Het is voorstelbaar dat deze spanningen hun weerslag hebben op de kinderen, die in het gezin van de vrouw opgroeien.
4.7.
De man erkent dat hij in het verleden vele dingen anders had moeten doen. Volgens de man heeft hij intussen zijn lesje geleerd en heeft hij een verandering ondergaan die hem de ernst van de situatie heeft doen beseffen. De man zegt toe zich in de toekomst anders te zullen gaan opstellen, omdat hij inziet dat hij met zijn starre houding anders niets zal bereiken. Volgens de man is zijn huidige woonsituatie bij zijn ouders zeer stabiel en is hij druk doende met solliciteren. Ook zal de man geen contact meer zoeken met de vrouw en bij haar wegblijven. Echter is door de vrouw onweersproken aangevoerd dat de man al vaker heeft toegezegd zich anders te zullen gaan opstellen. Meermaals heeft de man zijn toezeggingen daaromtrent geschonden. Bij de rechtbank bestaat er onvoldoende vertrouwen dat de man zijn houding richting de vrouw en de bij haar gezin betrokken hulpverleners in positieve zin zal veranderen. Uit de stukken volgen duidelijke aanwijzingen dat de man problemen heeft met het reguleren van zijn emoties. Uit boosheid en/of frustratie heeft de man zich zelfs schuldig gemaakt aan stalking en bedreiging. Het verontrust de rechtbank dat de man ter zitting heeft betoogd dat de visie van de GI dat hij zijn emoties onvoldoende kan reguleren en daar hulp voor nodig heeft, nergens op gebaseerd is en dat hij daarom geen aanleiding ziet om op zoek te gaan naar hulp daarvoor. Ter zitting is ook gebleken dat de man in dit verband geen hulpvraag kan verwoorden, terwijl de rechtbank in voormeld strafvonnis als bijzondere voorwaarde onder meer aan de man heeft opgelegd dat hij zich laat behandelen door Fivoor [plaats] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Binnen de ondertoezichtstelling is het tot dusver ook niet gelukt om weer enige vorm van samenwerking tussen de ouders op gang te brengen. Derhalve wordt niet verwacht dat zich in de communicatie tussen partijen binnen afzienbare tijd nog een significante verbetering zal gaan voordoen.
4.8.
Gebleken is voorts dat de man [minderjarige 1] rechtstreeks betrekt in de ouderstrijd. [minderjarige 1] wordt ernstig belast door de berichten die zij van haar vader ontvangt. Zo durfde zij deze zomer niet met haar moeder mee op vakantie, omdat de vader had gezegd dat dit gevolgen zou hebben, zoals opnieuw uit huis geplaatst worden. De man betwist dat hij [minderjarige 1] belastende berichten stuurt, maar de rechtbank ziet voldoende aanwijzingen hiervoor in het dossier. Het is [minderjarige 1] zelf die van deze berichten melding maakt bij haar moeder en/of de hulpverlening.
De man stelt bezorgd te zijn of het met [minderjarige 1] , die sinds februari 2024 bij de vrouw woonachtig is, wel goed gaat. De man verwijst daarbij naar het door hem overgelegde raadselachtige app-berichtje dat hij op 1 september 2024 van [minderjarige 1] ontving. Naar de mening van de man geeft dat berichtje reden tot zorg. Volgens de man probeerde hij daarover duidelijkheid te verkrijgen, maar kreeg hij geen bericht meer van [minderjarige 1] . Daarover in contact treden met de vrouw kon de man niet, gelet op het contactverbod. De man hecht er daarom aan dat [minderjarige 1] door de rechtbank zal worden gehoord. Naar aanleiding van de tijdens de mondelinge behandeling voorgelezen verklaring van [minderjarige 1] , merkt de man op dat hij niet kan verifiëren hoe die verklaring tot stand is gekomen en evenmin of de verklaring de werkelijke gevoelens en wensen van [minderjarige 1] weergeeft.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] uitgenodigd voor een gesprek met de kinderrechter, maar zij heeft van die uitnodiging geen gebruik gemaakt. [minderjarige 1] is ook niet verplicht om te komen. Wel heeft de kinderrechter met alle betrokkenen dus kennis kunnen nemen van de door [minderjarige 1] bij De Gezinsmanager afgelegde verklaring. Daaruit blijkt duidelijk dat [minderjarige 1] klem zit in de strijd tussen haar ouders en dat zij bij haar moeder wil wonen. De rechtbank heeft op basis van de verklaring van [minderjarige 1] de sterke indruk gekregen, dat zij zich een speelbal voelt in de strijd die door de man ook via haar wordt gevoerd. [minderjarige 1] heeft zich daarin lange tijd niet gesteund gevoeld en durft inmiddels niet meer op de volwassenen om haar heen te vertrouwen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen dat deze verklaring van [minderjarige 1] niet haar werkelijke gevoelens en wensen zou weergeven.
Er is nog steeds professionele hulpverlening door De Gezinsmanager nodig voor [minderjarige 1] en voor het gezin van moeder, ook omdat de terugkomst van [minderjarige 1] in het gezin van de vrouw in dat gezinssysteem impact heeft gehad. Op dat systeemniveau blijkt nog veel werk aan de winkel. Daarbij past geen onrust rondom gezagsbeslissingen en communicatie over de kinderen.
4.9.
Zowel de GI als de Raad ondersteunen in het belang van de minderjarigen het verzoek van de vrouw om alleen te worden belast met het gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , omdat er tussen ouders sprake is van een gebrekkige samenwerking en communicatie die ertoe leidt dat belangrijke gezagsbeslissingen niet genomen kunnen worden en zij beiden niet verwachten dat zich daarin binnen afzienbare tijd nog een significante verbetering zal gaan voordoen.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt voor alle kinderen voldaan aan de hiervoor onder a. genoemde grond voor wijziging van het gezag. De rechtbank ziet dat belangrijke gezagsbeslissingen niet tot stand gebracht kunnen worden en dat de kinderen daardoor klem of verloren raken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gezien de noodzakelijke hulpverlening geregeld gezagsbeslissingen genomen moeten worden. Een verbetering van de situatie valt niet binnen afzienbare termijn te verwachten. Voor [minderjarige 1] geldt dat het ook anderszins in haar belang wordt geacht dat het verzoek van de moeder wordt toegewezen. Het is voor haar ontwikkeling belangrijk dat zij rust, stabiliteit, continuïteit en duidelijkheid ervaart. Daarvoor is nodig dat uitsluitend de moeder de gezagsbeslissingen neemt, zodat [minderjarige 1] ervan gevrijwaard is dat zij in de strijd over die beslissingen wordt betrokken. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om alleen te worden belast met het gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] daarom toewijzen.
4.11
De man heeft verzocht te bepalen dat het gezamenlijk gezag in stand blijft. De rechtbank heeft dit verzoek, dat niet op de wet is gegrond, opgevat als een verweer op het verzoek van de vrouw om het gezag te wijzigen naar eenhoofdig gezag. Uit het voorgaande volgt dat het verweer van de man niet slaagt. Volledigheidshalve wordt het verzoek van de man afgewezen.
HOOFDVERBLIJF EN INSCHRIJVING SCHOOL
4.12.
Omdat de vrouw alleen belast wordt met het gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , mag zij bepalen waar de minderjarigen wonen en bij welke basisschool [minderjarige 3] ingeschreven wordt. Dat zo zijnde heeft de vrouw bij de hierover door haar gedane verzoeken over hoofdverblijf en vervangende toestemming geen belang meer en zullen deze worden afgewezen.
4.13.
Gelet op de beslissing dat de vrouw alleen belast zal worden met het gezag over de minderjarigen, behoren de verzoeken van de man om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij hem dan wel bij zijn grootouders te [woonplaats 2] te bepalen te worden afgewezen. Aangezien de man niet meer met het gezag over [minderjarige 1] belast is, kan haar hoofdverblijf niet bij de man bepaald worden. Het hoofdverblijf van een kind kan bovendien niet bij een ander dan bij (een van) de ouder(s) met gezag bepaald worden.
OMGANGSREGELING
4.13.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek(BW) heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
4.14.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man met dit verzoek bedoelt om te benadrukken dat hij recht heeft op omgang met de minderjarigen. Echter is dit recht van de man – gelijk aan zijn verzoek – reeds vastgelegd in de (echtscheidings)beschikking van 27 januari 2023. Daarin is beslist dat de man recht heeft op omgang met de minderjarigen, waarbij de concrete invulling aan de GI wordt overgelaten. Niet gebleken is van dusdanig gewijzigde omstandigheden dat daarover op dit moment anders zou moeten worden beslist. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Dit betekent dat de omgangsbeslissing uit de echtscheidingsbeschikking nog steeds geldt. Ter zitting is gebleken dat die beslissing ook nog steeds door de vrouw, de GI en de Raad in het belang van de minderjarigen wordt geacht.
PROCESKOSTEN
4.15.
Nu partijen ex-echtgenoten zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat het gezag over de minderjarigen
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2011;
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 2] 2016;
3. [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 3] 2021;
voortaan aan de vrouw alleen toekomt;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bollen, en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024, in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.