ECLI:NL:RBZWB:2024:6418

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
C/02/414042 FA RK 23-4386
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met betrekking tot inboedelzaken en vergoedingsrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op [datum] 2022 in de gemeente Oosterhout met elkaar zijn gehuwd. De man heeft verzocht om echtscheiding en om de verdeling van de inboedel en andere financiële verplichtingen. De vrouw heeft eveneens om echtscheiding verzocht en heeft tegenverzoeken ingediend, waaronder verzoeken tot betaling van vergoedingen door de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam ontwricht is en heeft de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, waarbij de inboedelzaken zijn verdeeld tussen de partijen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw geen vergoedingsrecht kan claimen voor de inboedelzaken die met privévermogen zijn aangeschaft, omdat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd. De man heeft enkele verzoeken tot vergoeding van kosten afgewezen gekregen, terwijl de vrouw is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 106,14 aan de man voor de afvalstoffenheffing. De rechtbank heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om aanvullend bewijs te leveren met betrekking tot haar vergoedingsrechten, en de zaak zal opnieuw op de rol komen voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/414042 FA RK 23-4386 (echtscheiding) en C/02/418395 FA RK 24-355 (verdeling)
datum uitspraak: 3 september 2024
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M. Czarnota,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. P. Doorakkers.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 20 september 2023 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 14 december 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- het op 27 februari 2024 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek, tevens houdende aanvullend verzoek, met bijlagen;
- het op 29 maart 2024 ontvangen verweerschrift op het aanvullend verzoek;
- de F9-formulieren van mr. Czarnota van 28 september 2023, met bijlage, en 5 maart 2024;
- het F9-formulier van mr. Doorakkers van 4 maart 2023;
- de op 5 juli 2024 binnengekomen formulieren verdelen en verrekenen van beide partijen;
- de brief van mr. Czarnota van 26 juli 2024, met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 6 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [datum] 2022 in de gemeente Oosterhout met elkaar gehuwd in wettelijke beperkte gemeenschap van goederen;
- zij hebben de Nederlandse nationaliteit;
- hun huwelijk is duurzaam ontwricht.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt:
I. echtscheiding;
II. bepaling dat hij de huurder van de echtelijke woning gelegen aan [adres] , te [woonplaats] , zal zijn;
III. te bepalen dat de inboedel zal worden verdeeld zoals genoemd in punt 8 van het verzoekschrift;
IV. de vrouw te veroordelen tot betaling van de helft van de kosten van de huishouding, zijnde € 13.374,20, de volledige huur voor de opslag van de spullen van de vrouw bij Easybox ter hoogte van € 1.975,25 en de helft van het bedrag dat de man voldoet ten behoeve van de afvalstortingen voor 2023 ter hoogte van € 106,14;
V. de wijze van verdeling van de inboedel te gelasten zoals omschreven in de punten 9 tot en met 12 van zijn aanvullend verzoek, met bepaling dat de vrouw de Rituals-doos dient af te geven binnen twee weken na deze beschikking, althans binnen een termijn als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, bij gebreke waarvan de vrouw gehouden is de man de waarde van de box te vergoeden en de vrouw derhalve wordt veroordeeld in de betaling van een bedrag van € 191,80 aan de man;
VI. te bepalen dat de vrouw aan de man dient te vergoeden een bedrag van € 180,51 wegens het door hem betalen van de verhuisbus van Bo-rent;
VII. te bepalen dat de vrouw aan de man dient te vergoeden een bedrag van € 209,34 wegens het vervangen van een nieuwe deur, althans een bedrag van € 104,67.
3.2.
De vrouw verzoekt:
a. echtscheiding;
b. de man te veroordelen om binnen twee weken na afgifte van deze beschikking de vrouw in het bezit te stellen van de (inboedel)goederen, zoals opgesomd onder punt 2.10 en 2.11 van haar verweerschrift, dan wel een deel daarvan, dan wel de man te veroordelen een redelijke vergoeding voor de betreffende (inboedel)goederen aan de vrouw te betalen, door de rechtbank in goede justitie nader vast te stellen;
c. de man een dwangsom op te leggen en daarbij te bepalen dat de man, na verloop van twee weken na afgifte van de beschikking, een boete zal gaan verbeuren van een bedrag van € 100,= per dag, met vaststelling van een maximaal te verbeuren dwangsom van € 10.000,= voor het geval hij nalaat, de in deze beschikking opgenomen aan de vrouw toekomende inboedelgoederen, zoals hiervoor verzocht, tijdig in haar bezit te stellen, dan wel daartoe zijn benodigde medewerking te verlenen, dan wel een redelijke vergoeding daarvoor aan haar over te maken;
d. de man te veroordelen aan de vrouw te betalen een bedrag van € 20.430,14, dan wel een bedrag door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen op basis van de door de vrouw gestelde vergoedingsrechten, zoals opgesomd onder punt 2.13 van haar verweerschrift;
e. de man te veroordelen aan de vrouw te betalen een bedrag van € 11.056,=, dan wel een bedrag door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen op basis van de door de vrouw gestelde vergoedingsrechten, zoals opgesomd onder punt 2.14 van haar verweerschrift.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
Het verzoek tot echtscheiding ligt als op de wet gegrond en niet weersproken voor toewijzing gereed.
Huurrecht van de woning gelegen aan [adres] , te [woonplaats]
4.2.
Het verzoek van de man te bepalen dat hij de huurder van de echtelijke woning zal zijn, ligt als op de wet gegrond en niet weersproken voor toewijzing gereed.
Verdeling van de gemeenschappelijke goederen
4.3.
Partijen zijn gehuwd in wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. Bij de verdeling van deze gemeenschap moet als uitgangspunt worden aangenomen dat partijen in gelijke mate delen in de goederen van de gemeenschap, terwijl ieder de schulden van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
Peildatum
4.4.
De gemeenschap van goederen is op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontbonden op de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank, te weten 20 september 2023. Die datum is ook bepalend voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap.
4.5.
De peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de gemeenschap is in beginsel de datum waarop de verdeling plaatsvindt, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden. Van deze peildata zal ook in het onderstaande worden uitgegaan, tenzij daarvan ambtshalve of op verzoek van partijen uitdrukkelijk wordt afgeweken.
4.6.
De gemeenschap bestond op de peildatum van 20 september 2023, volgens opgave van partijen zelf, uit de inboedelzaken.
Verdeling van de inboedelzaken
4.7.
In eerste instantie was tussen partijen in geschil welke inboedelzaken tot de gemeenschap behoren en welke inboedelzaken privé eigendom zijn van de vrouw. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bepaalde zaken (genoemd in 2.10 van het verweerschrift van de vrouw) haar eigendom zijn, omdat deze voor het huwelijk al haar privé eigendom waren, dan wel tijdens het huwelijk zijn aangeschaft en waarvan de aanschaf met haar privé vermogen is gefinancierd. De man betwist de stellingen van de vrouw.
De rechtbank overweegt als volgt. De stelling van de vrouw dat zij eigenaar is van bepaalde zaken omdat deze zaken met haar privégeld zijn aangeschaft, gaat niet zonder meer op. Voor het antwoord op de vraag wie van de echtgenoten eigenaar van een roerende zaak is, is van belang vast te stellen aan wie de zaak is geleverd. Uit de door de vrouw overgelegde bewijsstukken, valt niet af te leiden dat de vrouw inboedelzaken voor zichzelf heeft aangeschaft en dat deze zaken aan alleen haar zijn geleverd. Zo staan door de vrouw overgelegde aankoopbonnen en facturen op naam van de man of van “familie [geslachtsnaam man] ”. Ter zitting is namens de vrouw verklaard dat zij niet in staat is om aan te tonen dat de inboedelzaken uitsluitend door haar zijn gekocht en verkregen. Dat betekent dat de door de vrouw genoemde inboedelzaken op grond van artikel 1:94 lid 8 BW tot de huwelijksgemeenschap behoren, behoudens de keuken- en de badkamerinrichting, waarover hierna meer. Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw haar standpunt dat een deel van de inboedelgoederen van de vrouw privé zijn, verlaten. Zij stelt zich nu op het standpunt dat alle inboedelzaken gemeenschappelijk zijn, maar dat zij recht heeft op een vergoeding omdat de aanschaf van bepaalde zaken is geschied met privévermogen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank over de door partijen genoemde inboedelzaken die tot de huwelijksgemeenschap behoren een verdelingsbeslissing nemen. De aanspraak van de vrouw op een vergoeding wegens de investering met privévermogen komt verderop in deze beschikking aan de orde.
4.8.
Anders dan de vrouw heeft gesteld, behoren de in de huurwoning geplaatste keuken- en badkamerinrichting niet tot de huwelijksgoederengemeenschap. De man heeft wat betreft de keuken- en badkamerinrichting gesteld dat deze wegens natrekking eigendom zijn geworden van de verhuurder van de woning (Thuisvester). Desgevraagd is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de (bestanddelen van de) keuken en de badkamer nagelvast verbonden zijn aan de huurwoning. Deze stelling is door de vrouw onweersproken gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet daarop komen vast te staan dat de keuken- en badkamerinrichting door natrekking eigendom zijn geworden van de eigenaar van de huurwoning. Deze maken daarom geen deel uit van de huwelijksgemeenschap van partijen en komen niet voor verdeling in aanmerking.
4.9.
Wat betreft de verdeling van de televisie zijn partijen het erover eens dat, uit hoofde van een afspraak tussen hen, deze aan de man wordt toegedeeld zonder nadere verrekening. Ook zijn zij het erover eens dat het nachtkastje Romaro van Goossens en de blauwe koffer van de ANWB zonder nadere verrekening aan de vrouw worden toegedeeld. Omdat partijen over deze inboedelzaken overeenstemming hebben bereikt, hoeft de rechtbank hierover niet meer te beslissen.
4.10.
Wat betreft alle overige inboedelzaken (zoals volgt uit de stukken) heeft de man zich op het standpunt gesteld dat hij deze zaken toegedeeld wenst te krijgen, zonder nadere verrekening. Een groot deel van de inboedelzaken is namelijk al verdeeld en naar de vrouw gegaan. Bij toedeling van de rest van de inboedelzaken aan de vrouw zou zij overbedeeld zijn. De vrouw wenst ook toedeling van de overige inboedelzaken of, als deze aan de man worden toegedeeld, een vergoeding wegens overbedeling van de man.
4.11.
De rechtbank overweegt dat slechts ter beoordeling voor ligt de verdeling van een deel van de inboedelzaken van partijen. Op de mondelinge behandeling is namelijk gebleken dat al eerder het andere deel van de inboedel (feitelijk) is verdeeld. De rechtbank is niet geïnformeerd over de samenstelling van de volledige inboedel en evenmin over welke zaken reeds aan de vrouw zijn toegedeeld of reeds onder haar zijn, welke zaken naast de hierna genoemde zaken al aan de man zijn toegedeeld of zich nog onder hem bevinden, en welke waarde deze zaken vertegenwoordigen. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld in hoeverre bij een verdeling van de overige inboedelzaken één van partijen ter zake van de verdeling van de gehele inboedel overbedeeld is. De rechtbank zal de verdeling van de nog niet verdeelde inboedelzaken daarom beoordelen op zijn eigen merites en deze goederen op de volgende wijze verdelen, waarbij geen nadere verrekening van de waarde van deze inboedelzaken hoeft plaats te vinden.
Aan de man worden toegedeeld:
- de bass module van Bose,
- de twee schoenenkasten en de kapstok van Trendhopper,
- de hordeur,
- de antracietkleurige kast van Goossens,
- de wasmachine van Bosch,
- de wasmachineverhoger van Nedco,
- de witte kast van Ikea.
Aan de vrouw worden toegedeeld:
- de warmtepompdroger van AEG,
- de koelkast van LG.
4.12.
Het verzoek van de vrouw dat de inboedelzaken die aan haar worden toegedeeld binnen twee weken na deze beschikking aan haar worden overgedragen, wordt toegewezen. De man heeft op de mondelinge behandeling namelijk aangegeven mee te zullen werken aan de spoedige feitelijke overdracht van de inboedelzaken nadat de verdelingsbeslissing is genomen. De rechtbank ziet gelet op die toezegging geen aanleiding een dwangsom te bepalen, daarom wordt dat deel van het verzoek van de vrouw afgewezen.
Verzoek afgifte inboedelzaken als bedoeld in 2.11 van het verweerschrift van de vrouw
4.13.
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen tot afgifte van de in 2.11 van haar verweerschrift genoemde inboedelzaken. De vrouw heeft onweersproken aangevoerd dat deze inboedelzaken haar eigendom zijn en dat deze zich bevinden bij de ouders van de man. De man heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank overweegt als volgt.
De vrouw kan op grond van het bepaalde in artikel 5:2 BW een revindicatie-actie uitsluitend instellen jegens de houder van deze zaken. Niet in geschil is dat anderen dan de man, namelijk de ouders van de man, houder van de zaken zijn. Er bestaat daarom geen grond om de man te veroordelen tot afgifte van de zaken.
Verzoek man afgifte Rituals-doos
4.14.
Het verzoek van de man dat de vrouw de Rituals-doos binnen twee weken na deze beschikking aan hem moet afgeven, wordt toegewezen. Als niet weersproken is door de man gesteld dat deze doos zijn eigendom is en dat de vrouw deze onder zich heeft. De vrouw voert echter aan dat de man nog een geurdispenser van haar heeft. Zij wil de Rituals-doos pas aan hem geven als hij de geurdispenser aan haar teruggeeft. De man betwist dat hij de geurdispenser onder zich heeft. De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft op grond van artikel 5:2 BW recht op afgifte van de Rituals-doos. Vast staat dat de vrouw deze zaak zonder recht onder zich houdt. Met de betwiste en niet onderbouwde stelling dat de man op zijn beurt een zaak die haar toebehoort zonder recht onder zich houdt, kan de vrouw zich niet succesvol verweren tegen de aanspraak die de man maakt op afgifte van de Rituals-doos. De door de man verzochte (schade)vergoeding van € 191,80 (de door de man gestelde en niet-weersproken waarde van de doos) die de vrouw aan hem verschuldigd is bij niet-tijdige afgifte van de Rituals-doos, wordt als niet weersproken eveneens toegewezen.
Vergoedingsrecht ex artikel 1:95 lid 1 BW met betrekking tot de inboedelzaken
4.15.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft de vrouw op de mondelinge behandeling haar stelling ten aanzien van bepaalde inboedelzaken gewijzigd. Zij stelt thans dat zij een vergoedingsrecht heeft omdat voor de verkrijging van die gemeenschappelijke inboedelzaken haar privévermogen is aangewend. De rechtbank heeft dit gewijzigde standpunt opgevat als een wijziging/aanvulling van het verzoek en heeft daarover met (de advocaten van) partijen gesproken op de zitting. Tijdens die bespreking is namens de vrouw aangegeven dat, waar het gaat om zaken die vóór het huwelijk zijn verkregen, geen grondslag voor een vergoedingsrecht bestaat. Wat betreft de zaken die partijen ná huwelijkssluiting hebben verkregen en waarvan de aanschaf is gefinancierd met privévermogen van de vrouw, stelt de vrouw dat zij een vergoedingsrecht heeft op grond van artikel 1:95 lid 2 BW.
4.16.
De man betwist dat de vrouw privévermogen heeft geïnvesteerd voor de aanschaf van een aantal inboedelzaken die tijdens het huwelijk zijn verkregen. Dit is volgens hem door de vrouw niet aangetoond.
4.17.
De rechtbank begrijpt dat wat betreft de inboedelzaken die voor het huwelijk zijn verkregen de vrouw haar eerder tijdens de mondelinge behandeling ingenomen standpunt dat zij wegens investeringen uit privévermogen een vergoedingsrecht heeft op de man, later weer heeft verlaten. De vrouw heeft geen feiten aangevoerd op grond waarvan de rechtbank een vergoedingsrecht of andersoortige financiële aanspraak van de vrouw jegens de man in verband met de voorhuwelijkse aanschaf van gemeenschappelijke zaken met haar privé vermogen kan vaststellen.
Wat betreft de inboedelzaken die tijdens het huwelijk zijn verkregen, is op de mondelinge behandeling vast komen te staan dat het gaat om de witte kast van Ikea, de twee schoenenkasten en de kapstok van Trendhopper en de wasmachine van Bosch en wasmachineverhoger van Nedco. De vrouw stelt dat zij een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap voor de gehele aanschafprijs van deze zaken. Voor de wasmachine heeft te gelden dat het gaat om de aanschafprijs minus een bedrag ter hoogte van € 500,=, welk bedrag is betaald met een cheque van de gemeente.
4.18.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de vrouw onder meer bankafschriften overgelegd met daarop transacties die hebben plaatsgevonden op de op haar naam staande bankrekening bij ABN AMRO Bank met het rekeningnummer eindigend op [nummers 1] . De man betwist dat door de vrouw overgelegde productie 10 (bancaire betaling aan Trendhopper) betrekking heeft op de aanschaf van schoenenkasten en een kapstok en dat de bij productie 12 (IKEA) overgelegde print van de bancaire betaling aan IKEA betrekking heeft op de aankoop van de witte kledingkast. De rechtbank is van oordeel dat de tot nu toe overgelegde bewijsstukken niet volstaan. Niet vastgesteld kan worden dat productie 10 betrekking heeft op de aankoop van de schoenenkasten en een kapstok en hoewel de bancaire betaling aan IKEA is verricht op dezelfde dag als de datum van de orderbevestiging, komen het totaalbedrag van de orderbevestiging en het overgeboekte bedrag niet overeen. De vrouw zal in de gelegenheid gesteld worden om aanvullend bewijs te leveren. Tevens dient zij de omvang van het gestelde vergoedingsrecht te specificeren, zodat de man daarover een standpunt kan innemen.
4.19.
De overgelegde stukken volstaan ook niet als bewijs van de stelling dat de betreffende zaken met privévermogen van de vrouw zijn betaald. Desgevraagd heeft de vrouw op de mondelinge behandeling aangegeven dat het saldo van de bankrekening eindigend op [nummers 1] mede werd gevoed met gemeenschappelijk inkomen, namelijk haar inkomen tijdens het huwelijk. Zij stelt evenwel dat zij kan aantonen dat de betreffende uitgaven niet met gemeenschappelijk inkomen, maar met (uitsluitend) privévermogen zijn gedaan. Dit privévermogen bevond zich op een op haar naam staande spaarrekening bij de ABN AMRO Bank met het rekeningnummer eindigend op [nummers 2] . Het saldo van die spaarrekening bestond uitsluitend uit privévermogen, aldus de vrouw. Bij de aankoop van voornoemde inboedelzaken boekte zij het voor de betaling van de factuur benodigde geldbedrag over van haar spaarrekening naar haar lopende rekening, waarna de betreffende factuur werd voldaan, zo stelt de vrouw.
4.20.
Op basis van de door de vrouw overgelegde afschriften van de betreffende transacties en de toelichting van de vrouw op de mondelinge behandeling kan de rechtbank niet vaststellen dat de verkrijging van voornoemde zaken gefinancierd is met privévermogen van de vrouw. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven te beschikken over aanvullend bewijs, zoals afschriften van die spaarrekening, waarmee zij haar stelling dat het saldo op de spaarrekening met rekeningnummer eindigend op [nummers 2] uitsluitend gevoed is met privévermogen en haar stelling dat zij heeft geïnvesteerd in voornoemde zaken met het zich op die spaarrekening bevindende privévermogen naar eigen zeggen kan onderbouwen. Weliswaar rust op de vrouw de verplichting om alle beschikbare schriftelijke bewijsstukken onmiddellijk in het geding te brengen, maar gelet op de gemotiveerde stelling van de vrouw en de onderbouwing ervan, afgezet tegen de betwisting door de man die niet op stukken steunt, ziet de rechtbank aanleiding om de vrouw in de gelegenheid te stellen alsnog bewijs te leveren van haar stellingen. Zoals hierna is vermeld, moet de vrouw zich erover uitlaten op welke wijze zij dit bewijs wil leveren. In afwachting van het door de vrouw te leveren bewijs, wordt iedere verdere beslissing over het door de vrouw gestelde vergoedingsrecht ex artikel 1:95 lid 2 BW aangehouden.
Vorderingen van de man op de vrouw
4.21.
De man legt aan zijn verzoek onder IV. ten grondslag dat hij altijd alle kosten van de huishouding heeft betaald. Hij wenst nu de helft van deze lasten van de vrouw terug te krijgen. Het betreft de helft van de maandlasten van de huurwoning over een periode van 20 maanden. Op de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek verminderd tot vergoeding van de maandlasten over een periode van 14 maanden.
Ook verzoekt de man dat de vrouw de volledige huur van de opslagruimte bij Easybox aan hem vergoedt. In deze opslagruimte stonden enkel spullen van de vrouw, maar hij heeft wel de volledige lasten van deze ruimte heeft voldaan.
Tot slot verzoekt hij dat de vrouw de helft van de afvalstoffenheffing over het jaar 2023 aan hem voldoet. De man betaalt deze heffing nu in maandelijkse termijnen, maar de aanslag ziet op de periode dat de vrouw ook nog in de woning verbleef.
4.22.
De vrouw voert verweer en merkt op dat de man nalaat om een juridische grondslag te vermelden voor de gestelde vergoedingsrechten. Ook laat hij na deze verzoeken te onderbouwen met een toelichting en bewijsstukken. Wat betreft de afvalstoffenheffing heeft zij op de mondeling behandeling aangegeven dat het klopt dat zij het verzochte bedrag dient te voldoen.
4.23.
Op de mondelinge behandeling is namens de man aangevoerd dat de grondslag voor de verzochte vergoeding van de maandlasten van de woning, die na vermindering van het verzoek nog uitsluitend betrekking heeft op de huwelijkse periode, is gelegen in artikel 1:84 BW. Uit dit artikel volgt dat de kosten van de huishouding ten laste komen van het gemene inkomen van de echtgenoten en, voor zover dit ontoereikend is, ten laste van hun eigen inkomens in evenredigheid daarvan; voor zover de inkomens ontoereikend zijn, komen deze kosten ten laste van het gemene vermogen en, voor zover ook dit ontoereikend is, ten laste van de eigen vermogens naar evenredigheid daarvan. De man heeft aangegeven dat de lasten van de woning zijn voldaan van de op zijn naam staande bankrekening. Gesteld noch gebleken is dat het saldo van de bankrekening van de man (mede) is gevormd door privévermogen. De man heeft ter zitting verklaard dat hij op die bankrekening zijn maandelijkse inkomen ontving en dat hij uit dat inkomen de lasten van de woning voldeed. Tijdens het huwelijk was het inkomen dat de man verdiende gezamenlijk inkomen. Dat betekent dat de lasten van de woning ten laste zijn gekomen van het gezamenlijke inkomen. Gelet daarop heeft de man wat betreft de vaste lasten van de woning geen vorderingsrecht op de vrouw. Dit deel van het verzoek van de man zal daarom worden afgewezen.
4.24.
Wat betreft de huurlasten van de opslagruimte bij Easybox heeft de man op de mondelinge behandeling als grondslag voor dit verzoek aangevoerd dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Volgens hem heeft hij ten behoeve van de opslag van goederen van de vrouw een opslagruimte gehuurd bij Easybox. Hij heeft daarmee onverplicht een schuld voldaan van de vrouw en zij heeft daarvan geprofiteerd. De vrouw betwist dat de opslagruimte is gehuurd voor de opslag van uitsluitend haar goederen en zij betwist ook dat de man deze kosten onverplicht heeft voldaan. Er stonden goederen in van hen beiden en zij hebben samen beslist de kosten te voldoen van de rekening van de man. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van de vrouw en het gebrek aan bewijs van de stellingen van de man kan niet worden vastgesteld dat de vrouw ongerechtvaardigd is verrijkt. De rechtbank overweegt dat evenmin is gebleken dat sprake is van onverschuldigde betaling door de man. Dit deel van het verzoek van de man zal daarom ook worden afgewezen.
4.25.
Nu de vrouw geen verweer voert tegen het verzoek betreffende de afvalstoffenheffing, zal de rechtbank dit verzoek toewijzen en de vrouw veroordelen tot betaling van een bedrag van € 106,14 aan de man.
Kosten van de verhuisbus
4.26.
De man legt aan zijn verzoek onder VI. ten grondslag dat hij onverplicht en onverschuldigd voor de vrouw de verhuisbus heeft betaald voor haar verhuizing van [plaats] naar [woonplaats] . De vrouw dient het bedrag van € 180,51 terug te betalen aan de man.
4.27.
De vrouw ontkent en betwist uitdrukkelijk dat de man deze kosten voor haar heeft gemaakt en stelt dat zij zelf, met hulp van familie en vrienden, haar goederen heeft verhuisd naar de woning van de man toen zij bij hem introk. De man heeft de bus gehuurd om zijn eigen oude en versleten goederen af te voeren naar de stort. Zij ziet ook niet in waarom zij achteraf ineens deze kosten voor haar rekening dient te nemen. De man laat ook na de huur van de bus te onderbouwen.
4.28.
De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling volstaan met de overlegging van een op zijn naam staande reserveringsbevestiging met prijsopgave van een verhuurbedrijf. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw en omdat de man zelfs geen begin van bewijs van zijn stellingen heeft geleverd, kan de rechtbank niet vaststellen dat de man onverplicht en onverschuldigd een betaling voor de vrouw heeft verricht. Dit verzoek van de man zal daarom worden afgewezen.
Kosten van de vervanging van een deur
4.29.
De man heeft zijn verzoek onder VII. op de mondelinge behandeling ingetrokken. Dit verzoek kan daarom niet meer worden onderzocht.
Vorderingen van de vrouw op de man
4.30.
De vrouw legt aan haar verzoeken onder d. en e. ten grondslag dat zij tijdens het huwelijk haar privé vermogen heeft aangewend voor de betaling van diverse kosten van de man en voor betalingen aan de man. De man heeft deze bedragen niet aan haar terugbetaald en dient dit alsnog te doen. In haar verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek heeft de vrouw een en ander gespecificeerd. Het gaat onder andere om: kleding voor de man, vakanties, kosten gemoeid met het huwelijk van partijen, de hond, de scootmobiel van de man, maandlasten en kosten voor therapie. Daarnaast stelt de vrouw in het overzicht nog een aantal betalingen te hebben voldaan, waarvan bij de banktransacties geen omschrijving is opgenomen. Zij heeft van deze betalingen enkel een lijst met de bedragen overgelegd.
4.31.
De man stelt zich op het standpunt dat hij geen vergoeding is verschuldigd aan de vrouw. Vele posten zijn niet aangetoond, niet gespecificeerd en de vrouw heeft niet aangetoond dat deze lasten zijn voldaan van haar privégelden. De gelden die de vrouw aan de man heeft over gemaakt zijn allemaal vrijwillige betalingen, zonder terugbetalingsverplichting van de man.
4.32.
Op de mondelinge behandeling is namens de vrouw naar voren gebracht dat voor zover haar opsomming bedragen bevat die zien op transacties daterend vóór het huwelijk, daarvoor geen grondslag voor terugbetaling door de man bestaat. De rechtbank overweegt dat door de vrouw onvoldoende is aangevoerd op grond waarvan een grondslag voor vergoeding van deze voor het huwelijk betaalde bedragen kan worden aangenomen. Dat deel van het verzochte is daarom niet toewijsbaar.
Wat betreft de andere bedragen, die zien op transacties verricht tijdens het huwelijk, is namens de vrouw ter zitting verklaard dat voor iedere transactie een andere grondslag geldt voor het gestelde vergoedingsrecht. De vrouw heeft echter nagelaten om per transactie aan te geven waar zij haar vorderingsrecht op grondt. Buiten het overleggen van bankafschriften en facturen heeft zij ook geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan de rechtbank ingevolge artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ambtshalve de rechtsgrond kan aanvullen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank deze verzoeken van de vrouw als ongegrond afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 2022 in de gemeente Oosterhout , met elkaar gehuwd;
stelt, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling vast van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen op de wijze als neergelegd in 4.11.;
veroordeelt de man, uitvoerbaar bij voorraad, om binnen twee weken na afgifte van deze beschikking de vrouw in het bezit te stellen van de (inboedel)zaken die zich onder hem bevinden en die aan haar zijn toegedeeld;
wijst af het meer of anders verzochte wat betreft de wijze verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de door de vrouw verzochte dwangsom;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw binnen twee weken na deze beschikking de Rituals-doos dient af te geven aan de man, bij gebreke waarvan de vrouw wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 191,80 aan de man;
wijst af het verzoek van de vrouw tot afgifte van de in haar verweerschrift onder 2.11 genoemde zaken;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand de huurder zal zijn van de echtelijke woning, gelegen aan [adres] te [woonplaats] ;
veroordeelt de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan de man van een bedrag van € 106,14 in verband met de afvalstoffenheffing over het jaar 2023;
wijst af al hetgeen de man meer of anders heeft verzocht;
wijst af de verzoeken van de vrouw tot veroordeling van de man tot betaling van € 20.4310,14 en van € 11.056,=;
stelt de vrouw in de gelegenheid zich uit te laten over de omvang (het bedrag) van het door haar gestelde vergoedingsrecht als bedoeld in rechtsoverweging 4.15., en laat de vrouw toe bewijs te leveren van haar stellingen dat:
  • het saldo op haar spaarrekening met rekeningnummer eindigend op [nummers 2] uitsluitend is gevoed met privévermogen en;
  • dat zij met dit privé vermogen de aanschaf van de tijdens het huwelijk verkregen witte kast van Ikea, twee schoenenkasten en kapstok van Trendhopper en wasmachine van Bosch en wasmachineverhoger van Nedco heeft betaald;
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 oktober 2024voor uitlating door de vrouw over de omvang van het gestelde vergoedingsrecht en voor uitlating of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
bepaalt dat de vrouw, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren, maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
bepaalt dat de advocaat van de vrouw, indien zij getuigen wil laten horen, direct het aantal en zo mogelijk de namen van de te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, partijen en hun advocaten voor de periode van vijf maanden vanaf de hiervoor genoemde roldatum op moet geven;
beveelt, indien de vrouw het bewijs door middel van getuigen wil leveren, een getuigenverhoor en bepaalt dat het verhoor zal plaatsvinden voor het bij deze tot rechter-commissaris benoemde lid van deze rechtbank mr. Bollen, die daartoe zitting zal houden in een van de kamers van het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10 te Breda op een nog nader te bepalen dag en uur;
verstaat, dat bij de oproeping van de getuigen de in artikel 196 Rv voorgeschreven formaliteiten in acht zullen worden genomen, waarbij de in dat artikel bedoelde oproepingsbrieven aangetekend zullen worden verzonden;
houdt iedere verdere beslissing op het verzoek van de vrouw als bedoeld in rechtsoverweging 4.15. aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bollen, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.