In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om een geschil tussen twee besloten vennootschappen, [B.V. 1] en [B.V. 2], over de uitvoering van een overeenkomst van aanneming van werk. [B.V. 1] had [B.V. 2] ingehuurd om een private label limoncello te brouwen, waarbij [B.V. 1] verantwoordelijk was voor de levering van de benodigde citroenschillen. Na de eerste vier batches, die goed bevonden werden, ontstonden er problemen met de daaropvolgende batches, die door [B.V. 1] werden afgekeurd. [B.V. 1] vorderde schadevergoeding van [B.V. 2] wegens wanprestatie, terwijl [B.V. 2] zich verweerde door te stellen dat de problemen het gevolg waren van het gebruik van bevroren in plaats van verse citroenschillen door [B.V. 1]. De kantonrechter oordeelde dat [B.V. 2] aan haar waarschuwingsplicht had voldaan en dat de gebreken aan de limoncello te wijten waren aan de ondeugdelijke aanlevering van ingrediënten door [B.V. 1]. Hierdoor werd de vordering van [B.V. 1] afgewezen en werd [B.V. 1] veroordeeld in de proceskosten. In reconventie vorderde [B.V. 2] betaling van onbetaalde facturen, maar de kantonrechter oordeelde dat [B.V. 2] onvoldoende bewijs had geleverd voor de gevorderde kosten, met uitzondering van de elektriciteitskosten voor de vrieskist, die wel werden toegewezen.