ECLI:NL:RBZWB:2024:6439
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de gevolgen van schending van artikel 40 Wet WOZ
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 september 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 27 oktober 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 258.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende gegevens heeft verstrekt en dat er geen schending van artikel 40, tweede lid van de Wet WOZ heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar de waarde heeft bepaald aan de hand van vergelijkingsobjecten en dat deze objecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende. De rechtbank komt tot de conclusie dat de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2023 gehandhaafd blijft en dat de belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van griffierecht of proceskosten.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.