ECLI:NL:RBZWB:2024:6440
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de gevolgen van schending van artikel 40 Wet WOZ
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 september 2023. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 8 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 374.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslagen in de onroerendezaakbelastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing voor het jaar 2023. De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende had aangevoerd dat de heffingsambtenaar gegevens had gebruikt die niet aan hem waren verstrekt, in strijd met artikel 40, tweede lid van de Wet WOZ. De rechtbank concludeert echter dat, zelfs als er sprake was van een schending, belanghebbende niet benadeeld is en daarom geen recht heeft op een proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar heeft voldoende onderbouwd dat de WOZ-waarde correct is vastgesteld, met gebruik van vergelijkingsobjecten die voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de vastgestelde WOZ-waarde en de bijbehorende aanslagen gehandhaafd blijven.