ECLI:NL:RBZWB:2024:6441
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de gevolgen van schending van artikel 40 Wet WOZ
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 september 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 465.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt het beroep en de argumenten van belanghebbende, die stelt dat de waarde te hoog is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar gegevens heeft achtergehouden die relevant zijn voor de waardevaststelling.
De rechtbank concludeert dat het beroep van belanghebbende niet slaagt. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld en dat er geen schending van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ heeft plaatsgevonden die tot een proceskostenvergoeding zou moeten leiden. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar voldoende gegevens heeft verstrekt en dat belanghebbende niet benadeeld is door eventuele tekortkomingen in de informatievoorziening.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de vastgestelde WOZ-waarde en de bijbehorende aanslagen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.