ECLI:NL:RBZWB:2024:6442

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
BRE 23/10899
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de gevolgen voor de belastingaanslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 september 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 4 oktober 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 166.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde te hoog was. De rechtbank heeft de zaak op 23 augustus 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat geen van beide partijen erin is geslaagd om de voorgestelde waarde van de woning aannemelijk te maken. De rechtbank heeft daarom zelf de waarde van de woning schattenderwijs vastgesteld op € 156.000. Dit oordeel is gebaseerd op de argumenten van belanghebbende en de gegevens die door de heffingsambtenaar zijn verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende inzicht heeft gegeven in de wijze waarop rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de waardevaststelling.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de WOZ-waarde van de woning tot € 156.000. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende en moet het griffierecht van € 50 worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10899

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [naam 1] ),
en
de heffingsambtenaar van Samenwerking Belastingen Walcheren en Schouwen-Duiveland, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 4 oktober 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 8 februari 2023 de waarde van de [onroerende zaak] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 166.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing van de gemeente Vlissingen voor het jaar 2023 opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende bij uitspraak van 4 oktober 2023 ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de gemachtigde, [naam 2] , en namens de heffingsambtenaar [naam 3] en [naam 4] .

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een tussenwoning met een vrijstaande berging/schuur gebouwd in 1927 met een oppervlakte van 87 m², op een perceel van 107 m².

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen van beide partijen erin geslaagd om de voorgestelde waarde van de woning aannemelijk te maken. Daarom bepaalt de rechtbank schattenderwijs zelf de waarde van de woning.
3.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Artikel 40 Wet WOZ
3.3.
Op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet aan degene die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de woning, een afschrift van die gegevens worden verstrekt. Deze gegevens kunnen ook betrekking hebben op de voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten.
3.4.
Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de waarde van de woning gegevens heeft gebruikt waarvan een afschrift in de bezwaarfase niet aan hem is toegestuurd, terwijl hij daar wel om heeft verzocht. Het gaat volgens belanghebbende om onderdelen en onderdeelwaardes van de woning en de vergelijkingsobjecten, en verder de factoren uitstraling, doelmatigheid en voorzieningen van de woning. Tot slot zijn ook de indexeringspercentages niet verstrekt, terwijl die wel verstrekt hadden moeten worden, aldus belanghebbende.
3.5.
De heffingsambtenaar betwist de stelling van belanghebbende. Volgens hem zijn alle gegevens van de woning en vergelijkingsobjecten aan belanghebbende verstrekt voordat uitspraak op bezwaar is gedaan. Primair neemt de heffingsambtenaar zodoende het standpunt in dat artikel 40, tweede lid van de Wet WOZ niet is geschonden.
Subsidiair voert de heffingsambtenaar aan dat als artikel 40 van de Wet WOZ toch zou zijn geschonden, belanghebbende door die schending niet is benadeeld en er ook geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten en griffierecht zou moeten bestaan. Volgens de heffingsambtenaar had belanghebbende namelijk ook beroep aangetekend als artikel 40 van de Wet WOZ niet was geschonden, zodat de kosten van beroep dus ook los van het beroep op artikel 40 Wet WOZ waren gemaakt, aldus de heffingsambtenaar.
3.6.
De rechtbank komt tot het oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een proceskostenvergoeding wegens schending van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. Voor zover dat artikel door de heffingsambtenaar al zou zijn geschonden, is de rechtbank namelijk van oordeel dat belanghebbende door die schending niet is benadeeld. De heffingsambtenaar heeft in zijn emailberichten van 19 april 2023, 17 mei 2023, en 1 september 2023 gegevens over de woning en vergelijkingsobjecten verstrekt. Voor zover er nog gegevens zouden ontbreken heeft de heffingsambtenaar in de beroepsfase die schending hersteld door bij het verweerschrift een taxatierapport met matrix te overleggen. Belanghebbende is daarom, voor zover een schending van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ geconstateerd zou kunnen worden, niet langer benadeeld door die schending. De rechtbank ziet daarom in de feiten en omstandigheden van het geval geen aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de procedure heeft moeten maken.
Hoogte van de vastgestelde waarde
4. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
4.1.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
4.2.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
4.3.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een taxatiematrix ten grondslag gelegd. In de taxatiematrix is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen vastgesteld op een getaxeerde waarde van € 166.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2022. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan (i) [referentiewoning 1], (ii) [referentiewoning 2], (iii) [referentiewoning 3], en (iv) [referentiewoning 4] te [plaats] . In de taxatiematrix zijn voornoemde referentiewoningen vergeleken met de woning.
Zijn de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning?
4.4.
De rechtbank acht de gebruikte referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning. De woningen zijn alle tussenwoningen gelegen in [plaats] . De referentiewoningen zijn bovendien voldoende dichtbij de waardepeildatum, namelijk binnen één jaar daarvoor of daarna, verkocht. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen kunnen dienen ter onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen?
4.5.
De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank niet in voldoende mate inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar het standpunt ingenomen dat de vierkante meterprijs als opgenomen in de matrix niet juist is, maar de berekende waarde van de woning wel klopt. Volgens de heffingsambtenaar betreft de prijs per vierkante meter in de matrix een gecorrigeerde prijs, terwijl in de matrix uit had moeten worden gegaan van een ongecorrigeerde vierkante meterprijs. De rechtbank is van oordeel dat de matrix, zoals deze in beroep is ingebracht, om die reden onvoldoende inzicht geeft op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning, en hoe die verschillen in de waarde tot uitdrukking komen. De heffingsambtenaar heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde waarde van de woning voor het belastingjaar 2022 niet te hoog is.
De door belanghebbende voorgestane waarde van de woning
4.6.
Omdat de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of belanghebbende de door hem gestelde waarde van € 131.000 dan wel € 155.000 aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Daartoe overweegt de rechtbank dat belanghebbende het standpunt dat de waarde € 131.000 dan wel € 155.000 zou moeten zijn, uitsluitend wegens een slechte onderhoudsstaat, niet voldoende heeft onderbouwd en daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt.
Vaststelling waarde van de woning door de rechtbank
4.7.
Omdat geen van beide partijen er in is geslaagd om de voorgestelde waarde van de woning aannemelijk te maken, bepaalt de rechtbank de waarde van de woning op de waardepeildatum schattenderwijs op € 156.000.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de waardebeschikking moet worden verlaagd. Het oordeel over de belastingaanslag in de onroerendezaakbelastingen volgt dat over de waardebeschikking, dus ook deze moet worden verlaagd. De heffingsambtenaar dient dit uit te voeren.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door zijn gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624 [2] en in beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond (2 punten maal € 624), een beroepschrift ingediend en hij heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (2 punt maal € 875). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998.
5.2.
Alle vergoedingen moeten rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [3]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de WOZ-waarde van de woning tot een bedrag van € 156.000;
  • vermindert de voor de woning opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023 tot een aanslag berekend naar een waarde van € 156.000;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 18 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44
2.Conform Hoge Raad van 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
3.Artikel 30a, vierde en vijfde lid, van de Wet WOZ.