In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 september 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 4 oktober 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 166.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde te hoog was. De rechtbank heeft de zaak op 23 augustus 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat geen van beide partijen erin is geslaagd om de voorgestelde waarde van de woning aannemelijk te maken. De rechtbank heeft daarom zelf de waarde van de woning schattenderwijs vastgesteld op € 156.000. Dit oordeel is gebaseerd op de argumenten van belanghebbende en de gegevens die door de heffingsambtenaar zijn verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende inzicht heeft gegeven in de wijze waarop rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de waardevaststelling.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de WOZ-waarde van de woning tot € 156.000. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende en moet het griffierecht van € 50 worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.