ECLI:NL:RBZWB:2024:6443
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de gevolgen van schending van artikel 40 Wet WOZ
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 4 oktober 2023. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 8 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 153.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2024 behandeld. Belanghebbende voerde aan dat de heffingsambtenaar gegevens had gebruikt die niet aan hem waren verstrekt, ondanks zijn verzoek daartoe. De heffingsambtenaar betwistte deze stelling en stelde dat alle relevante gegevens tijdig waren verstrekt. De rechtbank oordeelde dat, zelfs als er een schending van artikel 40 van de Wet WOZ zou zijn, belanghebbende niet benadeeld was en geen recht had op proceskostenvergoeding.
De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen. Het beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de bijbehorende aanslagen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.