ECLI:NL:RBZWB:2024:6444
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de gevolgen van schending van artikel 40 Wet WOZ
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 oktober 2023. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 8 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 417.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslagen in de onroerendezaakbelastingen, afvalstoffenheffing en rioolheffing voor het jaar 2023. De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende voerde aan dat de heffingsambtenaar gegevens had gebruikt die niet aan hem waren verstrekt, zoals onderdelen en waardes van de woning en vergelijkingsobjecten. De heffingsambtenaar betwistte deze stelling en stelde dat alle relevante gegevens tijdig waren verstrekt. De rechtbank concludeert dat, zelfs als er een schending van artikel 40 van de Wet WOZ zou zijn, belanghebbende niet benadeeld is en daarom geen recht heeft op proceskostenvergoeding.
De rechtbank bevestigt dat de waarde van de woning is vastgesteld op basis van de vergelijkingsmethode, waarbij referentiewoningen zijn gebruikt die voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar in voldoende mate heeft aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de bijbehorende aanslagen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.