ECLI:NL:RBZWB:2024:6446
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de gevolgen van schending van artikel 40 Wet WOZ
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 september 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 456.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende gegevens heeft verstrekt en dat er geen schending van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar de waarde heeft bepaald aan de hand van vergelijkingsobjecten en dat de gebruikte referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de WOZ-waarde en de daarbij opgelegde aanslagen gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.