ECLI:NL:RBZWB:2024:6448

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
BRE 24/3006 tot en met BRE 24/3019 en BRE 24/3021 tot en met BRE 24/3038
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de invoering van kansspelbelasting en de gevolgen voor exploitanten van kansspelautomaten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 september 2024, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die kansspelautomaten exploiteert. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die de bezwaren van de belanghebbende tegen de heffing van kansspelbelasting ongegrond heeft verklaard. De belanghebbende heeft in totaal € 1.625.258 aan kansspelbelasting voldaan voor de periode van 1 juli 2008 tot en met 28 februari 2011. De rechtbank concludeert dat de invoering van de kansspelbelasting geen individuele en buitensporige last voor de belanghebbende met zich heeft gebracht, aangezien de daling van het resultaat niet sterker is dan bij andere exploitanten van kansspelautomaten. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar constateert dat de redelijke termijn is overschreden in de procedures, wat leidt tot een toekenning van immateriële schadevergoeding in een andere procedure van een zusteronderneming. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/3006 tot en met BRE 24/3019, en BRE 24/3021 tot en met BRE 24/3038

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 september 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. B. Jongmans),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 28 september 2023.
1.1.
Belanghebbende heeft voor de tijdvakken beginnend op 1 juli 2008 en eindigend op 28 februari 2011 op aangiften bedragen van in totaal € 1.625.258 aan kansspelbelasting voldaan.
1.2.
De inspecteur heeft de daartegen gemaakte bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen tezamen met de beroepen van [B.V. 1] [1] op 8 augustus 2024 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: gemachtigde, bijgestaan door mr. S.M. Andriesse, [naam 1] en [naam 2] , en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
1.5.
Ter zitting heeft gemachtigde een pleitnota overgelegd. De rechtbank heeft dit stuk aan het dossier toegevoegd.
1.6.
Van hetgeen ter zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de invoering van de kansspelbelasting voor kansspelautomaten in het geval van belanghebbende heeft geleid tot een individuele en buitensporige last, en zo ja, of en in hoeverre belanghebbende in dat geval recht heeft op een schadevergoeding. De rechtbank beoordeelt tevens het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van immateriële schade vanwege de lange duur van de procedures (immateriëleschadevergoeding).
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een schadevergoeding omdat zij met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat, in vergelijking met andere belastingplichtigen die ook door de invoering van de kansspelbelasting zijn geraakt, de last die hiervan het gevolg is zich in haar geval sterker laat voelen dan in het algemeen en dat daarmee sprake is van een individuele en buitensporige last. Voor wat betreft het verzoek om immateriëleschadevergoeding volstaat de rechtbank met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden omdat in verband met de beroepen van [B.V. 1] een immateriëleschadevergoeding is toegekend.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is op 29 juni 1992 opgericht en maakt samen met [B.V. 2] , [B.V. 1] , en een aantal zustermaatschappijen onderdeel uit van de groep [B.V. 3] (de groep). [B.V. 2] houdt alle aandelen in belanghebbende.
3.1.
Belanghebbende exploiteert kansspel- en behendigheidsautomaten (kansspelautomaten) op losse locaties en verricht servicewerkzaamheden ten behoeve van het automatenbestand van de zustermaatschappijen. Tevens verricht zij administratieve diensten ten behoeve van de groep.
3.2.
Belanghebbende houdt een vergunning tot het exploiteren van kansspelautomaten [2] . Zij is belastingplichtig voor de kansspelbelasting. [3]
3.3.
Tot en met 30 juni 2008 werd de omzet van kansspelautomaten in de heffing van omzetbelasting betrokken, waarbij het bruto spelresultaat werd aangemerkt als omzet inclusief omzetbelasting. Met ingang van 1 juli 2008 is belanghebbende als exploitant van de kansspelautomaten 29% kansspelbelasting verschuldigd over het bruto spelresultaat. [4] Het bruto spelresultaat is sinds die datum niet langer belast met omzetbelasting.
3.4.
Voor de berekening van de bruto omzet die belanghebbende met de exploitatie van de kansspelautomaten behaalt wordt de kansspelbelasting afgezonderd van de met de kansspelautomaten gerealiseerde bruto omzet. Vervolgens wordt de resterende bruto omzet gedeeld met de opstellers van de kansspelautomaten.
3.5.
Belanghebbende heeft met de exploitatie van kansspelautomaten 5% van de totale kansspelgerelateerde omzet van de groep behaald.
3.6.
Tot de gedingstukken behoren de jaarrekeningen 2007-2010 van belanghebbende. Deze jaarrekeningen vermelden (onder meer) de volgende enkelvoudige gegevens van belanghebbende:
2007 (€)
2008 (€)
2009 (€)
2010 (€)
Netto omzet1
Personeelskosten
Afschrijvingen2
Overige bedrijfskosten
Bedrijfsresultaat
Financiële baten en lasten3
Bedrijfsresultaat
Belastingen
Resultaat na belastingen
1.345.457
-/- 633.663
-/- 53.608
-/- 339.412
318.774
-/- 162.224
156.55
-/- 39.000
117.55
1.373.223
-/- 616.323
-/- 75.839
-/- 354.206
326.855
-/- 128.426
198.429
-/- 50.000
148.429
1.275.918
-/- 454.052
-/- 669.241
-/- 100.624
170.072
-/- 126.852
43.22
-/- 11.000
32.22
1.336.840
-/- 422.508
-/- 622.824
-/- 104.179
199.268
-/- 131.888
67.38
-/- 17.000
50.38
Dividenduitkering
117.5
148.429
32.22
50.38
Eigen vermogen
18.151
18.151
18.151
18.151
Balanstotaal
798.308
758.286
605.077
485.557
1De opbrengst uit levering van goederen en diensten, onder aftrek van de over de omzet geheven belastingen.
2Afschrijven op materiële vaste activa, waaronder kansspelautomaten.
3Rentebaten en rentelasten.
3.7.
Tot de gedingstukken behoort daarnaast een rapportage van [inspecteur 3] . Bijlage 1 bij deze rapportage, waarvan belanghebbende de juistheid niet heeft bestreden, vermeldt (onder meer) de volgende bruto omzet die belanghebbende heeft behaald met de kansspelautomaten:
2007 (€)
2008 (€)
2009 (€)
2010 (€)
Bruto omzet
878.696
922.175
820.717
777.473
3.8.
Belanghebbende is in 2010 overgenomen door het [naam 3] -concern.
3.9.
In een onderzoeksrapport van KPMG uit 2012 staat onder meer:
“In de jaren2009-2011heeft de kansspelbelasting de commerciële winst voor winstbelasting jaarlijks met 10- 20% verlaagd. Op dit moment is 44% van de sector verlieslatend. Dit aantal verlieslatende ondernemingen zou dalen tot 26% als de kansspelbelasting niet ingevoerd zou zijn.(…) De exploitantenhebben geïnvesteerd en kosten gereduceerd om de winstgevendheid te beschermen.Deze maatregelen zijn echter niet afdoende geweest omde teruglopendenettoomzet door verlaging in de € inworp en de belastingtoename te compenseren.” (onderstreping en vet, gemachtigde)

Motivering

Vooraf
4. Partijen hebben ter zitting ermee ingestemd dat een eventuele schadevergoeding wordt toegekend in het beroep over de maand juli 2008.
4.1.
De rechtbank zal bij de beoordeling of sprake is van een individuele en buitensporige last uitgaan van de enkelvoudige jaarcijfers van belanghebbende en niet van de geconsolideerde jaarcijfers van de groep waartoe belanghebbende behoort. Belanghebbende is houder van de vergunning voor de exploitatie van kansspelautomaten en exploiteert die kansspelautomaten zelf op locaties die geen onderdeel uitmaken van de groep. Belanghebbende is dus zelfstandig belastingplichtig voor de heffing van kansspelbelasting. Daarom moet het effect van de invoering van kansspelbelasting op basis van de gegevens van belanghebbende (de enkelvoudige jaarcijfers) worden beoordeeld.
Individuele en buitensporige last
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door belanghebbende op aangiften voldane kansspelbelasting in overeenstemming is met de Wet op de kansspelbelasting. Belanghebbende stelt dat de invoering van de vrijstelling van omzetbelasting en de onderwerping aan kansspelbelasting heeft geleid tot een individuele en buitensporige last. De bewijslast dat sprake is van een individuele en buitensporige last rust op belanghebbende.
4.3.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last voor belanghebbende stelt de rechtbank het volgende voorop. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is belastingheffing te beschouwen als regulering van eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en dient elke inbreuk door de Staat op het ongestoorde genot van eigendom in overeenstemming met het nationale recht te zijn en een legitiem doel in het algemeen belang na te streven. Een inbreuk is slechts toegestaan indien er een redelijke mate van evenredigheid bestaat tussen de gebruikte middelen en het doel dat ermee wordt nagestreefd. Dit vereist een redelijke verhouding (‘fair balance’) tussen het hiervoor genoemde algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Van een dergelijke redelijke verhouding is geen sprake indien de betrokken persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keuze van de middelen om dit belang te dienen, komt de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe. Een keuze van de wetgever binnen die beoordelingsvrijheid kan voor een belastingplichtige alleen dan leiden tot een individuele en buitensporige last indien en voor zover deze last zich in zijn geval sterker laat voelen dan in het algemeen. Of dit laatste zich voordoet, dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. [5]
4.4.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat in haar geval sprake is van een bijzondere omstandigheid omdat haar winstmarges klein waren en de invoering van de kansspelbelasting medio 2008 heeft geleid tot een structureel verlies. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van haar standpunt onder meer de enkelvoudige jaarrekeningen over de jaren 2007 tot en met 2010 overgelegd en de geconsolideerde jaarrekeningen van de groep.
4.5.
De inspecteur is van mening dat het bij een structureel verlies moet gaan om een verlies in een reeks van jaren en om de verwachting dat er in de toekomst geen winst zal worden behaald. Uit de enkelvoudige jaarrekeningen van belanghebbende volgt weliswaar een daling van het enkelvoudige resultaat, maar niet dat sprake is van verlies. Bovendien is de daling van het bruto spelresultaat de belangrijkste oorzaak van de daling van het enkelvoudige resultaat. De oorzaak van de daling van het bruto spelresultaat is te vinden in het rookverbod, de economische crisis en het veranderend speelgedrag. Die factoren gelden voor alle exploitanten van kansspelautomaten en mogen daarom niet worden meegenomen bij de beoordeling of sprake is van een individuele en buitensporige last, aldus de inspecteur.
4.6.
De rechtbank heeft bij haar beoordeling tot uitgangspunt genomen dat de invoering van de kansspelbelasting voor alle exploitanten van kansspelautomaten heeft geleid tot een aantasting van de winstmarge. Belanghebbende heeft berekend dat die aantasting neerkomt op een winstverlaging met 19% en de rechtbank heeft geen reden aan de juistheid daarvan te twijfelen. De vraag die moet worden beantwoord is of die aantasting zich bij belanghebbende sterker doet voelen dan bij andere exploitanten van kansspelautomaten.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende dat niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit de enkelvoudige cijfers van belanghebbende niet kan worden afgeleid dat belanghebbende door de invoering van de kansspelbelasting in een structurele verliespositie is geraakt. Uit die cijfers blijkt dat in de jaren 2009 en 2010 het resultaat fors is gedaald (resultaat vóór vennootschapsbelasting), maar dat geen verlies is geleden. Het gegeven dat de resultaten in de jaren na de invoering van de kansspelbelasting zijn gedaald, heeft zich bij alle exploitanten van kansspelautomaten voorgedaan. De enkele omstandigheid dat dat bij belanghebbende voor enkele jaren tot een daling van het resultaat heeft geleid, is op zichzelf geen reden om te concluderen dat deze daling zich bij belanghebbende sterker heeft doen voelen dan bij andere exploitanten van kansspelautomaten.
4.8.
Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat er in de jaren 2008 en volgende jaren ook een daling is geweest van de bruto omzet die is veroorzaakt door een verminderde inworp van euro’s. Voor zover dat heeft doorgewerkt in het resultaat staat dat los van de invoering van kansspelbelasting omdat de verschuldigdheid van kansspelbelasting geen invloed heeft op de bruto omzet. Uit het in 3.7 weergegeven overzicht blijkt dat de omzetverlaging in 2009 en 2010 substantieel is geweest.
4.9.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat in het geval van belanghebbende sprake is van een individuele en buitensporige last door de invoering van kansspelbelasting voor kansspelautomaten. De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende om toekenning van een schadevergoeding dan ook terecht afgewezen.
Immateriëleschadevergoeding
4.10.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek om schadevergoeding wordt beoordeeld aan de hand van de uitgangspunten in de jurisprudentie van de Hoge Raad. [6] De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat in beginsel iedere belanghebbende een zelfstandig recht heeft op schadevergoeding. In dit geval betreft het echter twee belanghebbenden in separate procedures (belanghebbende en in de andere procedure [B.V. 1] ) die onderdeel zijn van dezelfde groep en waarvan de zaken gelijktijdig zijn behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dat een dermate matigende invloed op de mate van stress, ongemak en onzekerheid die wordt ondervonden door een te lang durende procedure, dat dit een reden is om de wegens schending van de redelijke termijn toe te kennen schadevergoeding te matigen en te volstaan met eenmaal een vergoeding in alle zaken van belanghebbende en van [B.V. 1] (met zaaknummers BRE 23/9014 en BRE 24/697 tot en met BRE 24/727). Naar het oordeel van de rechtbank is daarom voor alle zaken van belanghebbende en van [B.V. 1] sprake van samenhang. Omdat in verband met de beroepen van [B.V. 1] een immateriëleschadevergoeding is toegekend, volstaat de rechtbank voor wat betreft het verzoek van belanghebbende daarom met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat belanghebbende geen recht heeft op een schadevergoeding in verband met de invoering van de kansspelbelasting. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding die wordt toegekend in de beroepsprocedure van [B.V. 1] .
5.1.
Omdat het verzoek om immateriëleschadevergoeding wordt toegewezen, en in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van het griffierecht en van haar proceskosten voor het indienen van dat verzoek. [7] De te vergoeden proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 328,13 (1 punt voor het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 875, een wegingsfactor 0,25 voor het gewicht van de zaak en een wegingsfactor 1,5 wegens samenhang). [8]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 371 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 328,13 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, en prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken en mr. V.A. Burgers, leden, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 19 september 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk geworden als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [9]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Door de rechtbank geregistreerd onder de zaaknummers BRE 23/9014 en BRE 24/697 tot en met BRE 24/727.
2.Als bedoeld in artikel 30h van de Wet op de kansspelen.
3.Op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de kansspelbelasting.
4.Op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de kansspelbelasting in samenhang bezien met artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de kansspelbelasting.
5.Vgl. Hoge Raad 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:511.
6.Vgl. Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
7.Vgl. Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567.
8.Vgl. Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
9.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid van de AWR.