ECLI:NL:RBZWB:2024:6454

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
C/02/420330 / JE RK 24-477
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling en niet doorzetten NIFP-onderzoek wegens onbekende verblijfplaats moeder en minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2022. De kinderrechter heeft de Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling, als verzoeker in deze procedure. De moeder van de minderjarige verblijft samen met hem op een onbekende locatie in het buitenland, vermoedelijk Marokko, wat de voortgang van een eerder verzocht NIFP-onderzoek bemoeilijkt. De kinderrechter had eerder, op 18 april 2024, de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd voor negen maanden, tot 19 december 2024, en was voornemens om een deskundige van het NIFP te benoemen voor onderzoek naar de opvoedingssituatie. Echter, door de onbekende verblijfplaats van de moeder en de minderjarige is het niet mogelijk om dit onderzoek uit te voeren. De kinderrechter heeft daarom besloten het verzoek tot het gelasten van een deskundigenonderzoek niet door te zetten en het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen. De huidige ondertoezichtstelling blijft van kracht tot 19 december 2024, en de GI kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen indien nodig.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/420330 / JE RK 24-477
Datum uitspraak: 19 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur, hierna te noemen: de GI,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. N. Schiettekatte te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. D.W.M. de Haan te Oosterhout (Noord-Brabant).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de kinderrechter over het verzoek geadviseerd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop van deze zaak blijkt uit:
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 18 april 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • het telefoongesprek tussen de griffier van de rechtbank en de betrokken jeugdbeschermer van de GI op 30 juli 2024.

2.De nadere beoordeling

2.1.
De kinderrechter verwijst naar de inhoud van voormelde beschikking van 18 april 2024. Bij die beschikking is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van negen maanden, tot 19 december 2024. De kinderrechter heeft daarbij overwogen, voor zover hier nu van belang, dat zij voornemens is om het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) te benaderen voor het benoemen van een deskundige en deze te gelasten om een onderzoek te verrichten naar, samengevat:
  • de psychische gesteldheid en de pedagogische (on)mogelijkheden van beide ouders;
  • of er bij (één van) de ouders met betrekking tot de verzorging en opvoeding van [minderjarige] sprake is van contra-indicaties;
  • welke zorg- en contactregeling tussen [minderjarige] en zijn ouders het meest tegemoetkomt aan zijn belangen.
In afwachting van die benoeming en vervolgens het verloop en het resultaat van het deskundigenonderzoek, heeft de kinderrechter het resterende deel van het verzoek pro forma aangehouden.
2.2.
In de afgelopen maanden is er vanuit de rechtbank contact geweest met het NIFP voor het benoemen van een deskundige die het onderzoek zal verrichten. Echter, eind juni 2024 is de kinderrechter ambtshalve ervan op de hoogte geraakt dat er een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend om [minderjarige] bij de vader te plaatsen, maar dat die machtiging niet is uitgevoerd omdat de moeder samen met [minderjarige] en zijn oudere broer naar een onbekende plaats in het buitenland zou zijn vertrokken.
2.3.
Gelet hierop heeft de griffier van de rechtbank op 30 juli 2024 telefonisch contact opgenomen met de betrokken jeugdbeschermer van de GI. De GI heeft tijdens dat gesprek bevestigd dat de moeder de minderjarigen heeft meegenomen naar een onbekende plaats in het buitenland. Volgens de GI verblijven zij vermoedelijk in Marokko. De GI is inmiddels een teruggeleidingsprocedure gestart om de minderjarigen terug naar Nederland te halen. Zodra zij weer in Nederland verblijven, acht de GI het nog steeds van belang dat er een NIFP-onderzoek zal worden verricht. De GI heeft daarom mondeling verzocht om de benoeming aan te houden en deze door te zetten op het moment dat de minderjarigen weer in Nederland verblijven.
2.4.
Gelet op het voorgaande overweegt de kinderrechter als volgt. Gezien de huidige omstandigheden is het naar het oordeel van de kinderrechter niet mogelijk om een NIFP-onderzoek te gelasten. Zolang de moeder samen met [minderjarige] op een onbekende plaats in vermoedelijk Marokko verblijft, is het namelijk voor de deskundige onmogelijk om de moeder binnen een afzienbare termijn te zien en te spreken. Wanneer de moeder en [minderjarige] wel weer op een bekende plek zouden verblijven, is er bovendien sprake van een gewijzigde situatie ten opzichte van het moment dat de kinderrechter tot het onderzoek besloot. Dit maakt dat de noodzaak van een deskundigenonderzoek, naar het oordeel van de kinderrechter, op dat moment opnieuw zal moeten worden beoordeeld.
2.5.
De kinderrechter overweegt ten slotte dat in deze zaak nog voorligt het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden. Zoals hiervoor is overwogen, is dit resterende deel van het verzoek aangehouden in afwachting van de benoeming van een deskundige en het verloop en het resultaat van het te verrichten deskundigenonderzoek. Nu het deskundigenonderzoek niet zal worden doorgezet, zal de kinderrechter het resterende deel van het verzoek afwijzen. De huidige ondertoezichtstelling van [minderjarige] loopt tot 19 december 2024. Indien de GI te zijner tijd van mening is dat ondertoezichtstelling voor een langere duur noodzakelijk is, dan kan zij een verzoek tot verlenging van die maatregel indienen bij de kinderrechter. Hierbij weegt de kinderrechter ook mee dat op dat moment mogelijk een juridisch vraagstuk besproken en beoordeeld moet worden, als dan nog altijd sprake is van een onbekende verblijfplaats van de moeder en [minderjarige] . Een nieuw verlengingsverzoek doet hier het meeste recht aan.

3.De beslissing

De kinderrechter:
3.1.
gaat niet over tot het gelasten van een deskundigenonderzoek uitgevoerd door het NIFP;
3.2.
wijst het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2024 door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.