ECLI:NL:RBZWB:2024:6461

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
C/02/415758/KG ZA 23-553 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Scheffers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van financiële administratie en rekening en verantwoording door penningmeester van kerkelijke gemeente

In deze zaak vordert de eisende partij, een kerkelijke gemeente, in kort geding toegang tot de financiële administratie en afgifte van documenten door de gedaagde, die als penningmeester fungeert. De procedure is gestart na zorgen over de financiële handelingen van de gedaagde, waaronder onduidelijke overboekingen naar zijn privérekeningen. De eisende partij heeft herhaaldelijk om inzage gevraagd, maar de gedaagde heeft hieraan geen gehoor gegeven. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, omdat de eisende partij niet over haar eigen gelden kan beschikken. De rechter wijst de vorderingen van de eisende partij toe, waaronder de afgifte van de financiële administratie en het afleggen van rekening en verantwoording door de gedaagde. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde niet aan de veroordelingen voldoet. De rechter oordeelt dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door gelden van de kerkelijke gemeente naar zijn eigen rekeningen over te maken zonder toestemming. De vordering tot betaling van een voorschot van € 75.000,00 wordt eveneens toegewezen, evenals de wettelijke rente over dit bedrag. De gedaagde wordt in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/415758 / KG ZA 23-553
Vonnis in kort geding van 6 februari 2024
in de zaak van
[de eisers],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [de eisers] ,
advocaat: mr. dr. J.J.H. Post,
tegen
[de gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [de gedaagde] ,
gemachtigde: mr. P.E.M. Meijer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 november 2023, met producties genummerd 1 tot en met 15,
- de eiswijziging, ter griffie ingekomen op 6 december 2023,
- productie 16 tot en met 21 van de zijde van [de eisers] ,
- de mondelinge behandeling van 23 januari 2024,
- de pleitnotities van [de eisers] ,
- de pleitnota van [de gedaagde] .

2.De feiten

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de onbetwiste inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
  • [de eisers] is een kerkelijke gemeente met een eigen kerkorde. Het bestuur wordt gevormd door de kerkenraad, het beheer van het vermogen vindt plaats door de namens de kerkenraad verkozen kerkvoogden.
  • In [de eisers] is op 19 januari 2021 een kerkvoogdij van 7 personen gekozen, waarbinnen [de gedaagde] benoemd is tot penningmeester. Hij heeft na zijn benoeming en aanvaarding de kerkelijke financiële administratie overgedragen gekregen van zijn voorganger. Sindsdien beschikt hij onder meer over toegang tot de twee op de website van [de eisers] gepubliceerde bankrekeningen bij de Rabobank en een spaarrekening bij de Rabobank. Hij voerde vanaf 19 januari 2021 de kerkelijke administratie.
  • Op grond van artikel 16 van de toepasselijke Ordinantie is een penningmeester jegens [de eisers] verantwoordelijk voor de financiële administratie, waaronder het voorbereiden van de jaarrekening en begroting, de budgetbewaking, het doen van betalingen en het innen van vorderingen.
  • Medio 2023 zijn bij [de eisers] vragen gerezen omtrent de invulling van het penningmeesterschap door [de gedaagde] vanwege onder andere: overmaking van gelden ten behoeve van [de eisers] naar de privérekening(en) van [de gedaagde] , het ontbreken van een recente begroting en jaarrekening van [de eisers] vanaf de aanvang van de infunctietreding van [de gedaagde] , openstaande nota’s voor de omslagbijdrage aan de landelijke kerk en het openen van één of meerdere rekeningen door [de gedaagde] (voor de kerk) bij een andere bank dan de Rabobank, namelijk de KNAB bank.
  • In september 2023 is tussen partijen via e-mail gecorrespondeerd. Daarbij heeft [de eisers] bij [de gedaagde] inzicht gevraagd in en afgifte van de financiële administratie. [de gedaagde] heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat hem mogelijk smaad wordt aangedaan.
  • [de eisers] heeft de kerkelijke rekeningen bij de Rabobank voor [de gedaagde] , samen met de betaalpas, geblokkeerd en heeft bij de Rabobank inzage gevraagd en verkregen in de bankgegevens van de Rabobankrekeningen van de kerk vanaf 2021. Er hebben overschrijvingen plaatsgevonden van in totaal € 85.642,13 waarvan [de eisers] geen kerkelijke opdracht of besluitvorming bekend is en/of de relevantie c.q. noodzaak daartoe op dit moment (nog) niet kan duiden. Er zijn diverse betalingen gedaan naar de eigen rekeningen van [de gedaagde] of naar derden. Ook zijn er betalingen gedaan aan een KNAB-bankrekening met de tenaamstelling: ‘ [de eisers] ’ of ‘ [tenaamstelling] ’, welke rekening [de eisers] niet bekend is.
  • De kerkenraad van [de eisers] heeft [de gedaagde] gevraagd naar de inloggegevens van de door [de gedaagde] geopende rekening bij KNAB-bank om af- en bijschrijvingen in te kunnen zien en zo opheldering te verkrijgen. Daarnaast is gevraagd om de (digitale) boekhouding.
  • Bij brief d.d. 19 oktober 2023 heeft [de eisers] aan [de gedaagde] verzocht om rekening en verantwoording af te leggen, en om afgifte van de financiële administratie en gegevens van de KNAB-bankrekening. [de eisers] sommeert [de gedaagde] om uiterlijk dinsdag 31 oktober 2023 volledige medewerking te verlenen tot afgifte en volledige toegang tot de bescheiden aan [de eisers] en medewerking aan een boekenonderzoek ten overstaan van een onafhankelijk financieel deskundig kantoor. Tevens is [de gedaagde] in gebreke gesteld en aansprakelijk gesteld voor eventuele schade wegens vermissing of onvolkomenheid, totdat het tegendeel blijkt.
  • Op 30 oktober 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [de eisers] , haar advocaat en de gemachtigde van [de gedaagde] in de consistorie van het kerkgebouw. Daarbij zijn de standpunten over en weer toegelicht. Wegens persoonlijke redenen heeft [de gedaagde] nog en extra termijn tot zaterdag 4 november 2023 gekregen om aan het gevraagde in de brief van 19 oktober 2023 te voldoen.
  • [de gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan de verzoeken en de sommatie van [de eisers] .

3.Het geschil

3.1.
[de eisers] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [de gedaagde] beveelt onvoorwaardelijke (digitale) toegang en/of afgifte aan [de eisers] te verschaffen van de volgende bescheiden of (gegevens)bestanden, voor zover deze bescheiden zich onder of in de macht van [de gedaagde] bevinden dan wel het in de macht van [de gedaagde] ligt deze bescheiden bij derden op te vragen en voor [de eisers] toegankelijk te maken, een en ander binnen twee dagen (48 uur) na betekening van dit vonnis:
a. alle nog in het bezit, in de macht van of onder beheer van [de gedaagde] zijnde (digitale of fysieke) financiële administratie van [de eisers] , vanaf 1 januari 2021 tot en met heden, waartoe behoort: het kasboek, het grootboek, de fysieke en/of digitale jaarrekeningen, de fysieke en/of digitale begrotingen, alle inlogcodes en wachtwoorden van de digitale administratie, zodanig dat daardoor voor [de eisers] bij toepassing directe toegang ontstaat;
b. alle gegevens, bankpassen, inlogcodes en wachtwoorden, fysieke en digitale bankafschriften (en/of (kopie)mutaties), voor zover die op [de eisers] betrekking hebben van onderstaande bankrekeningnummers, waartoe gedaagde toegang heeft of heeft gehad en waartoe in ieder geval behoren:
i. [rekeningnummer 1] t.n.v. [de gedaagde] of [de eisers]
ii. [rekeningnummer 2] t.n.v. [de gedaagde]
iii. [rekeningnummer 3] t.n.v. [bedrijf van gedaagde] of [de gedaagde]
c. alle digitale of fysieke gegevensbestanden met alles wat daartoe behoort en door gedaagde uit hoofde van zijn functie als penningmeester van de kerkvoogdij is gemaakt en aan hem bij overdracht in 2021 door zijn voorganger is verschaft;
zulks – voor zover vereist – op kosten en voor rekening van [de gedaagde] , alles subsidiair: de onder a., b. en c. vermelde verplichtingen zodanig toe te wijzen, al de voorzieningenrechter na debat zal vermenen te behoren;
II. [de gedaagde] veroordeelt binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis tot het afleggen van rekening en verantwoording aan [de eisers] over het door [de gedaagde] vanaf 19 januari 2021 tot op heden gevoerde beleid, door aan de hand van bewijsstukken inzicht te verschaffen in de inkomsten en uitgaven en bestedingen van [de eisers] en in de keuzes die hieraan te grondslag hebben gelegen, in het bijzonder aan de hand van besluiten van [de eisers] vanaf 19 januari 2021, kerkelijke administratie van [de eisers] en bankafschriften met betrekking tot vermogen van [de eisers] ;
III. [de gedaagde] veroordeelt om aan [de eisers] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dag [de gedaagde] in gebreke blijft met het voldoen aan de afzonderlijk hiervoor onder I en II uit te spreken hoofdveroordelingen, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt;
IV. [de gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [de eisers] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag van primair: € 85.642,13, subsidiair: € 75.000.00 ten titel van voorschot, meer subsidiair: het geldbedrag ten titel van voorschot dat de voorzieningenrechter na debat op basis van de primaire vordering zal vermenen te behoren, in alle gevallen: het toe te kennen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
V. [de gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, aan de zijde van [de eisers] , vermeerderd met de gebruikelijke nakosten bij correcte en niet-correcte nakoming van het vonnis binnen 14 dagen na betekening.
3.2.
[de eisers] legt aan de vordering onder I. primair revindicatie van eigendom van [de eisers] en subsidiair artikel 843a Rv ten grondslag. De administratie van een rechtspersoon behoort toe aan die rechtspersoon. Het bestuur van de rechtspersoon is ingevolge artikel 2:10 BW verplicht de administratie voor de rechtspersoon te voeren. De tot de administratie behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers behoren dus te berusten bij [de eisers] .
Aan vordering II. legt [de eisers] de uitspraak van de Hoge Raad van 9 mei 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1089) en de redelijkheid en billijkheid ten grondslag. Het bestuur en de organen van [de eisers] moeten door [de gedaagde] in staat worden gesteld hun taken naar behoren uit te (blijven) oefenen, hetgeen impliceert dat er tussen [de gedaagde] en [de eisers] een overdracht van alle informatie en stukken moet plaatsvinden.. Voor het afleggen van rekening en verantwoording is bovendien aanleiding nu [de gedaagde] door het openen van de KNAB-rekening in strijd met het beleid van KNAB en [de eisers] heeft gehandeld, hetgeen onrechtmatig is jegens [de eisers] .
Ten aanzien van het onder IV. gevorderde geldbedrag stelt [de eisers] zich op het standpunt dat de onttrekkingen van haar rekeningen primair onrechtmatig zijn (geweest), subsidiair onverschuldigd zijn betaald op het betreffende tegenrekeningnummer en meer subsidiair ongerechtvaardigde verrijking opleveren van [de gedaagde] . De transacties passen niet in een normale wijze van het voeren van beheer en er was voorafgaand geen opdracht of besluit van [de eisers] . [de gedaagde] was tot en met 17 oktober 2023 de enige die beschikte en kon beschikken over de bankpas(sen) van [de eisers] .
3.3.
[de gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [de eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [de eisers] , met veroordeling van [de eisers] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[de gedaagde] voert primair – kort gezegd – aan dat het spoedeisend belang in deze zaak ontbreekt en dat de zaak te complex is voor behandeling in kort geding. Voorts voert [de gedaagde] aan dat, nu er geen aangifte tegen hem is gedaan, hij 100% onschuldig is. [de gedaagde] doet vervolgens een beroep op de derogerende werking van de goede trouw ten aanzien van de doorwerking van de ordonnantiën. Ook stelt [de gedaagde] dat hij niet in verzuim is, omdat hij geen ingebrekestelling, met daarin een sommatie, heeft ontvangen van [de eisers] . Tot slot wordt naar voren gebracht dat [de gedaagde] de inschakeling van een onafhankelijk expertisebureau wenst.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [de eisers] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
4.2.
De stelling van [de eisers] dat [de gedaagde] weigert zowel de administratie van [de eisers] als de inlogcodes van de aan [de eisers] toebehorende bankrekeningen over te leggen, waardoor [de eisers] niet over haar eigen gelden kan beschikken, geen inzicht heeft in haar eigen financiële administratie en niet in staat is betalingen te verrichten, is voldoende om een spoedeisend belang bij haar vorderingen aan te nemen.
Complexiteit
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling door partijen naar voren is gebracht voldoende aanknopingspunten aanwezig zijn om het door [de eisers] voorgelegde geschil in kort geding te behandelen. Het verweer van [de gedaagde] dat deze zaak te complex is om in kort geding te behandelen, wordt dan ook verworpen.
Geldvordering
4.4.
Ten aanzien van de vordering tot terugbetaling van gestelde onttrokken gelden heeft, naast het toetsingskader zoals vermeld in r.o. 4.1. te gelden dat bij een vordering bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom in kort geding, terughoudendheid op zijn plaats is. De voorzieningenrechter zal niet alleen dienen te onderzoeken of het bestaan van een vordering van eiser op gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die met zich brengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar, kort gezegd, het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welke risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.5.
Uit de door [de eisers] opgevraagde bankafschriften, van de bankrekeningen van [de eisers] bij de Rabobank, volgt dat er diverse bedragen zijn overgemaakt van deze rekening naar bankrekeningen van [de gedaagde] , dat er diverse bedragen zijn gepind met de bankpas van [de eisers] (die enkel [de gedaagde] tot zijn beschikking had) en dat er een groot bedrag van [de eisers] is overgemaakt naar een door [de gedaagde] geopende bankrekening bij de KNAB-bank. Deze bankrekening bij de KNAB-bank heeft weliswaar een tenaamstelling van [de eisers] , maar is gekoppeld aan [de gedaagde] in privé. [de gedaagde] heeft bevestigd dat hij een bankrekening bij de KNAB-bank heeft geopend, de betreffende bedragen heeft overgemaakt en geld heeft opgenomen, maar stelt dat hij de transacties kan verantwoorden. [de eisers] heeft, aan de hand van de opgevraagde rekeningafschriften, in een overzicht aangegeven ten aanzien van welke specifieke overboekingen voor haar onduidelijkheid bestaat waarom en op welke grond deze zijn over- of afgeboekt. Tijdens de mondelinge behandeling kon [de gedaagde] hierop geen of nauwelijks toelichting geven en op concrete vragen van de voorzieningenrechter hierover kon [de gedaagde] evenmin concrete antwoorden geven, anders dan de algemene stelling dat hij in privé of zijn autobedrijf wel eens bedragen voorschoot voor [de eisers] .
4.6.
De omstandigheid dat jegens [de gedaagde] geen strafrechtelijk aangifte is gedaan is niet relevant voor de beoordeling van de vraag of sprake is van onrechtmatig handelen of onverschuldigde betaling/ongerechtvaardigde verrijking.
4.7.
Hoewel mogelijk sprake is van onrechtmatig handelen van [de gedaagde] is dit in het kader van dit kort geding, waarin voor bewijslevering geen plaats is, onvoldoende komen vast te staan. Daarbij speelt met name een rol dat vanwege het ontbreken van financieel inzicht in de betalingen onvoldoende bekend is over de achtergrond van de diverse overboekingen naar bankrekeningen die aan [de gedaagde] gekoppeld zijn. Evenmin is gebleken van bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:9 BW, nu onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat [de gedaagde] als bestuurder van [de eisers] heeft gehandeld.
4.8.
De voorzieningenrechter is, gelet op hetgeen door [de eisers] is aangevoerd en wat [de gedaagde] daartegen naar voren heeft gebracht, van oordeel dat [de eisers] wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van onverschuldigde betalingen. Voor een geslaagd beroep op onverschuldigde betaling moet sprake zijn van een betaling, door een (rechts)persoon aan een andere (rechts)persoon, zonder dat sprake is van een rechtsgrond die de betaling rechtvaardigt. [de eisers] heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat van een rechtsgrond voor de betalingen geen sprake is geweest. [de eisers] stelt dat de onttrekkingen niet te duiden zijn, dat voor de betalingen geen kerkelijke opdracht of besluitvorming bekend is en dat de relevantie of noodzaak van de betalingen niet te duiden is. Ten aanzien van alle onttrekkingen heeft [de eisers] in de dagvaarding gemotiveerd aangegeven waarom die in haar ogen niet klopt. [de gedaagde] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. De verantwoording voor de overboeking van, of opname van, gelden van [de eisers] van in totaal € 85.642,13 door [de gedaagde] is – voor het overgrote deel van de door [de eisers] genoemde bedragen – niet, althans onvoldoende, gesteld en in het geheel niet onderbouwd. Dit had, gelet op de (vele) concrete verzoeken van [de eisers] , het feit dat [de gedaagde] het financiële beleid voerde van [de eisers] en de door [de eisers] aan [de gedaagde] gegunde ruime termijn, wel op de weg van [de gedaagde] gelegen. Temeer omdat wegens het ontbreken van deugdelijke uitleg van zijn kant geen valide redenen te bedenken zijn waarom [de gedaagde] gelden van [de eisers] naar zijn eigen rekeningen zou hebben moeten overboeken.
4.9.
Omdat een feitenonderzoek zal moeten uitwijzen of daadwerkelijk het gehele bedrag van € 85.642,13 onverschuldigd is betaald, waarvoor in deze kortgedingprocedure geen plaats is, zal de voorzieningenrechter overgaan tot toewijzing van het gevorderde voorschot van € 75.000,00. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [de eisers] voldoende aannemelijk heeft gemaakt, en overigens is ook niet door [de gedaagde] betwist, dat een bedrag van een dergelijke grootte van de bankrekeningen van [de eisers] is overgemaakt aan bankrekeningen die op naam staan van [de gedaagde] of door [de gedaagde] bij pintransactie is opgenomen. [de eisers] heeft gemotiveerd gesteld dat zij haar bijdrage aan de landelijke kerk hierdoor niet meer kan betalen, zodat zij (spoedeisend) belang heeft bij het gevorderde voorschot. [de gedaagde] heeft in het geheel geen belang aangevoerd waarom van hem niet zou kunnen worden gevergd om over te gaan tot terugbetaling van de gelden, zodat een belangenafweging toewijzing van het gevorderde voorschot niet in de weg staat.
4.10.
De over het voorschot gevorderde wettelijke rente vanaf 17 oktober 2023, waartegen geen verweer is gevoerd, is eveneens toewijsbaar.
Afgifte financiële administratie [de eisers]
4.11.
Van het gevorderde onder I. a. en I. c., namelijk afgifte van de financiële administratie van [de eisers] en alle gegevens die [de gedaagde] uit hoofde van zijn functie als penningmeester van de kerkvoogdij heeft gemaakt en hem bij de overdracht in 2021 door zijn voorganger zijn verschaft, staat vast dat dit eigendommen van [de eisers] betreffen en deze zich bevinden bij [de gedaagde] . [de gedaagde] heeft ter mondelinge behandeling bevestigd dat de financiële administratie in eigendom toebehoort aan [de eisers] en dat hij zowel de financiële administratie zoals opgesteld door zijn voorganger als de financiële administratie vanaf 19 januari 2021 in zijn bezit heeft.
Vast staat dat [de gedaagde] , ondanks verzoeken en sommaties daartoe van [de eisers] , tot op heden weigerachtig is gebleven om de financiële administratie van [de eisers] , die hij onder zijn beheer heeft als penningmeester, af te geven. Daartoe is hij wel gehouden, aangezien [de eisers] daarvan eigenaar is en [de eisers] bovendien gegronde redenen had om die financiële administratie terug te krijgen. De weigering tot afgifte maakt dat [de gedaagde] inmiddels de financiële administratie zonder recht houdt. [de eisers] is op grond van artikel 5:2 BW als eigenaar van deze financiële administratie bevoegd om deze op te eisen bij een ieder die haar zonder recht houdt. De vorderingen onder I. a. en I. c. zullen dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de termijn voor afgifte wordt bepaald op veertien dagen na betekening van het vonnis, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen over het afleggen van rekening en verantwoording.
Bankafschriften
4.12.
De vordering onder I. b. ziet op afgifte van/inzage in bankafschriften van bankrekeningen van, of die gekoppeld zijn aan, privérekeningen van [de gedaagde] . Deze behoren dan ook niet toe aan [de eisers] . Artikel 843a Rv biedt aan [de eisers] de mogelijkheid om kennis te nemen van bescheiden waarover zij niet, maar een ander wel beschikt. Een vordering op basis van dit artikel is, met uitzondering van de gevallen genoemd in lid 3 en lid 4 van dit artikel, toewijsbaar als het gaat om concreet door de eisende partij (hier [de eisers] ) geduide bescheiden die betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin zij (of haar rechtsvoorganger) partij is, en zij een rechtmatig belang heeft bij inzage in, of afschrift dan wel uittreksel van, die bescheiden. Het vierde lid bepaalt dat degene die over de bescheiden beschikt of ze onder zijn berusting heeft geen inzage daarin, of afschrift dan wel uittreksel daarvan, hoeft te geven als daar gewichtige redenen voor zijn.
4.13.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [de eisers] aan de hiervoor genoemde vereisten van artikel 843a Rv heeft voldaan. Vast staat dat er overboekingen hebben plaatsgevonden van de bankrekening(en) van [de eisers] naar privérekeningen van [de gedaagde] en/of zijn bedrijf, waarvan op dit moment voor [de eisers] niet helder is op welke grond zij zijn overgemaakt en welke helderheid tot op heden niet door [de gedaagde] is verschaft. Daarnaast staat vast dat er gelden van [de eisers] door [de gedaagde] op een door [de gedaagde] geopende KNAB-rekening, welke is gekoppeld aan zijn privébankrekening, zijn overgemaakt. [de eisers] heeft dan ook een rechtmatig belang om inzicht te verkrijgen of en hoeveel geld van [de eisers] is overgemaakt/afgeboekt en wat de gang en uiteindelijke bestemming van haar geld is. Op deze wijze kan [de eisers] de overboekingen controleren en (de omvang van) haar vordering onderbouwen. Ook aan de het vereiste dat sprake moet zijn van een rechtsbetrekking waarbij [de eisers] partij is, is voldaan. Niet vereist is dat er tussen [de eisers] en [de gedaagde] een verbintenisrechtelijke rechtsbetrekking bestaat. De zojuist besproken onverschuldigde betaling, een rechtsbetrekking op grond van de wet, valt hier ook onder. Omdat de vordering alleen toewijsbaar is voor (specifieke) bescheiden, zal de vordering onder I.b. enkel worden toegewezen voor zover deze ziet op fysieke en digitale bankafschriften (en/of (kopie)mutaties), voor zover die op [de eisers] betrekking hebben. De termijn voor afgifte wordt ook bepaald op veertien dagen na betekening van het vonnis. Voor de gevorderde bankpassen, inlogcodes en wachtwoorden biedt artikel 843a Rv geen grondslag.
Rekening en verantwoording
4.14.
[de eisers] vordert naast inzage van stukken ook dat [de gedaagde] rekening en verantwoording aflegt over het door hem vanaf 19 januari 2021 gevoerde financiële beleid. Volgens vaste rechtspraak kan een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht (vgl. onder meer HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1561 en HR 8 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1911). Aan het oordeel dat op grond van ongeschreven recht een verplichting bestaat om zich te verantwoorden over de behoorlijkheid van het over het vermogen van een ander gevoerd beheer, kan bijdragen dat sprake is van een rechtsverhouding die verwantschap vertoont met een of meer in de wet geregelde gevallen waarin een dergelijke verplichting is neergelegd, zoals gemeenschap, opdracht of zaakwaarneming. Voor het overige is het antwoord op de vraag of een zodanige verantwoording geboden is, sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Omstandigheden die in dit verband een rol kunnen spelen zijn onder meer: (i) de redenen waarom het beheer is gevoerd, (ii) de verhouding die bestond tussen degene die het beheer voerde en de rechthebbende, (iii) hetgeen in de relatie tussen partijen of in soortgelijke gevallen gebruikelijk is of was, (iv) de mate waarin degene die het beheer voerde, zelfstandig kon en mocht handelen, en (v) de mate waarin de rechthebbende in staat is geweest de handelingen van degene die het beheer voerde te overzien en voor zijn belangen op te komen (zie Hoge Raad 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089).
4.15.
De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheid dat [de gedaagde] zelfstandig, en enkel hij, over de gelden van [de eisers] kon beschikken in zijn rol als penningmeester van [de eisers] en hij in de periode vanaf 19 januari 2021 tot heden overboekingen heeft verricht en gelden heeft opgenomen, verplicht is om over het door hem gevoerde financiële beleid rekening en verantwoording af te leggen.
[de gedaagde] heeft in dit verband, zo begrijpt de voorzieningenrechter, nog een beroep gedaan op de derogerende werking van de goede trouw ‘
om geen doorwerking vanuit de ordonnantiën te hebben, aangaande ‘op wat er speelt’ qua juridische omgangsregels, met name over hoe partijen zich jegens elkaar hebben te gedragen en verstaan (bij de uitvoering van hun prestaties), en waartoe beiden altijd gehouden zijn’. Bij gebreke van een nadere toelichting is dit standpunt zo onbegrijpelijk dat dit daarom wordt gepasseerd. [de gedaagde] heeft tegen deze vordering overigens geen verweer gevoerd, zodat ook deze vordering zal worden toegewezen. Voor het afleggen van rekening en verantwoording is, zo wordt aangenomen, de beschikking over de financiële administratie en bankafschriften nodig, reden waarom de termijn voor afgifte ook op veertien dagen is gesteld.
Overig
4.16.
Het standpunt van [de gedaagde] dat partijen hebben afgesproken een onafhankelijk expertisebureau in te schakelen, welke afspraak eenzijdig is gebroken door [de eisers] , zodat om die reden de vorderingen moeten worden afgewezen, wordt gepasseerd. Zo’n afspraak volgt niet uit de stukken.
4.17.
[de gedaagde] heeft tot slot nog gesteld dat verzuim ontbreekt. Hij stelt dat hij het recht heeft om alsnog te mogen nakomen. De voorzieningenrechter begrijpt dat [de gedaagde] bedoelt te stellen dat hem alsnog een redelijke termijn moet worden gegund om zijn taak als penningmeester naar behoren te kunnen uitvoeren en dat daarom de vorderingen moeten worden afgewezen. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Uit de gang van zaken volgt dat [de gedaagde] voldoende mogelijkheden zijn geboden om uitleg te geven over de uitvoering van zijn penningmeesterschap en dat hij daartoe ook is gesommeerd. Gebleken is dat [de gedaagde] daartoe niet bereid was.
Dwangsom
4.18.
De voorzieningenrechter ziet in de weigerachtige houding van [de gedaagde] om, ondanks herhaald verzoek van [de eisers] , helderheid te verschaffen over het door hem gevoerde financiële beleid, aanleiding om aan de vorderingen onder I. en II. een dwangsom te verbinden. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd zoals is vermeld in de beslissing.
Proceskosten
4.19.
[de gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [de eisers] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
107,32
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
- nakosten
1.107,00
178,00
Totaal
4.281,32

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt [de gedaagde] om aan [de eisers] onvoorwaardelijke (digitale) toegang en/of afgifte te verlenen van de volgende bescheiden of (gegevens)bestanden, voor zover deze bescheiden zich onder of in de macht van [de gedaagde] bevinden dan wel het in de macht van [de gedaagde] ligt deze bescheiden bij derden op te vragen en voor [de eisers] toegankelijk te maken, een en ander binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, zulks – voor zover vereist – op kosten en voor rekening van [de gedaagde] ,:
a. alle nog in het bezit, in de macht van of onder beheer van [de gedaagde] zijnde (digitale of fysieke) financiële administratie van [de eisers] , vanaf 1 januari 2021 tot en met heden, waartoe behoort: het kasboek, het grootboek, de fysieke en/of digitale jaarrekeningen, de fysieke en/of digitale begrotingen, alle inlogcodes en wachtwoorden van de digitale administratie, zodanig dat daardoor voor [de eisers] bij toepassing directe toegang ontstaat;
b. alle fysieke en digitale bankafschriften (en/of (kopie)mutaties), voor zover die op [de eisers] betrekking hebben van onderstaande bankrekeningnummers, waartoe gedaagde toegang heeft of heeft gehad en waartoe in ieder geval behoren:
i. [rekeningnummer 1] t.n.v. [de gedaagde] of [de eisers]
ii. [rekeningnummer 2] t.n.v. [de gedaagde]
iii. [rekeningnummer 3] t.n.v. [bedrijf van gedaagde] of [de gedaagde]
c. alle digitale of fysieke gegevensbestanden met alles wat daartoe behoort en door gedaagde uit hoofde van zijn functie als penningmeester van de kerkvoogdij is gemaakt en aan hem bij overdracht in 2021 door zijn voorganger is verschaft;
5.2.
veroordeelt [de gedaagde] om, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, rekening en verantwoording aan [de eisers] af te leggen over het door [de gedaagde] vanaf 19 januari 2021 tot op heden gevoerde beleid, door aan de hand van bewijsstukken inzicht te verschaffen in de inkomsten en uitgaven en bestedingen van [de eisers] en in de keuzes die hieraan te grondslag hebben gelegen, in het bijzonder aan de hand van besluiten van [de eisers] vanaf 19 januari 2021, kerkelijke administratie van [de eisers] en bankafschriften met betrekking tot vermogen van [de eisers] ;
5.3.
veroordeelt [de gedaagde] om aan [de eisers] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dag [de gedaagde] in gebreke blijft met het voldoen aan de hiervoor onder 5.1. en 5.2. uitgesproken hoofdveroordelingen, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt;
5.4.
veroordeelt [de gedaagde] tot betaling aan [de eisers] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag van € 75.000.00 ten titel van voorschot, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt [de gedaagde] in de proceskosten van € 4.281,32, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [de gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [de gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Scheffers en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024.