ECLI:NL:RBZWB:2024:6478

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
C/02/410802 / FA RK 23-2864
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
  • mr. Duerink-Bottinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging gezag en vaststelling omgangsregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag en de vaststelling van een omgangsregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008. De man, vertegenwoordigd door mr. P.H. Kramer, heeft verzocht om het eenhoofdig gezag over [minderjarige] en om een omgangsregeling met de vrouw, die wordt vertegenwoordigd door mr. J. Schuttkowski. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw al geruime tijd geen contact heeft gehad met [minderjarige] en dat er onvoldoende communicatie is tussen de ouders. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de man met het eenhoofdig gezag te belasten, gezien de huidige situatie waarin [minderjarige] al meer dan anderhalf jaar bij de man verblijft en de vrouw geen invulling geeft aan haar gezag. De rechtbank heeft het verzoek van de man toegewezen en de vrouw het gezag over [minderjarige] ontnomen. Tevens is er een omgangsregeling vastgesteld waarbij de vrouw en [minderjarige] recht hebben op omgang met elkaar, met de nadruk op contactherstel onder begeleiding van hulpverlening. De overige verzoeken van de man zijn afgewezen, aangezien hij geen belang meer heeft bij deze verzoeken nu het gezag aan hem is toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/410802 / FA RK 23-2864
datum uitspraak: 13 september 2024
beschikking betreffende vervangende toestemming inschrijving gemeentelijke basisregistratie en zorgverzekeringspolis, indiening wijziging geslachtsnaam, vaststelling gezamenlijk gezag, hoofdverblijf en omgang
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. P.H. Kramer te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J. Schuttkowski te Hulst,
over de minderjarige:
-
[minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2008, hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 6 februari 2024 en alle daarin vermelde stukken;
- het rapport van de Raad van 10 april 2024;
- de brief van mr. Kramer van 30 april 2024;
- de brief van mr. Schuttkowski van 30 april 2024;
- het F9-formulier van 1 juli 2024 van mr. Kramer, met als bijlage de geboorteakte van [minderjarige] met latere vermelding betreffende erkenning.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 6 februari 2024 is aan de man vervangende toestemming verleend om tot erkenning van [minderjarige] over te gaan. De verzoeken van de man tot vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] op de middelbare school, bij de huisarts en bij de tandarts als ook het verzoek tot doorbetaling van na 1 maart 2023 ontvangen kinderbijslag, zijn afgwezen. Eveneens is bij voornoemde beschikking bepaald dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van 1 maart 2023 wordt vastgesteld op nihil. Ook is de Raad verzocht om een onderzoek in te stellen ter beantwoordeling van de in r.o. 4.10 van die beschikking vermelde vragen, te weten:
- Welke uitvoering van het gezag acht de Raad het meest in het belang van [minderjarige] , met name gelet op de stellingname van de vrouw dat zij niet bereid is om samen met de man het gezag over [minderjarige] uit te voeren?
- In de situatie van gezamenlijk gezag, welke hoofdverblijfplaats komt tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel omgangsregeling door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
De behandeling van de overige verzoeken van de man is aangehouden tot 16 juli 2024 pro forma, in afwachting van het rapport van de Raad.
2.2.
Op dit punt in de procedure moet de rechtbank nog een beslissing nemen op de verzoeken van de man omtrent het gezag, het hoofdverblijf, de zorg- c.q. omgangsregeling, de vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] op zijn ziektekostenpolis en op zijn adres in de basisregistratie personen als ook op zijn verzoek tot vervangende toestemming voor indiening van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige] .
2.3.
Uit het rapport van de Raad van 10 april 2024 blijkt dat de Raad van mening is dat uitoefening van het eenhoofdig gezag door de vrouw op dit moment niet mogelijk is. Dit omdat de vrouw al ruim een jaar geen fysiek contact heeft gehad met [minderjarige] maar ook omdat de ouders vanwege een totaal gebrek aan communicatie met elkaar niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. De vrouw geeft duidelijk aan het gezag over [minderjarige] niet meer te willen uitoefenen. Wijziging van het gezag is nodig omdat dit anderszins noodzakelijk is voor [minderjarige] . Er is onvoldoende tot geen communicatie en samenwerking tussen de ouders en de Raad is bezorgd dat [minderjarige] klem en verloren zal raken als het gezag bij de vrouw zal blijven. De man draagt al een tijd lang de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en de Raad adviseert de man met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten. Daarnaast adviseert de Raad het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man te bepalen, nu zij daar al ruim een jaar woont en het vaststellen van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man dan ook recht doet aan de feitelijke situatie. Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vindt de Raad het belangrijk dat er op korte termijn contactherstel plaatsvindt tussen [minderjarige] en de vrouw, dit met begeleiding van hulpverlening. De Raad vindt het belangrijk dat er goed wordt gekeken naar de behoeften van [minderjarige] en dat hierbij aangesloten wordt. Ook vindt de Raad het van belang dat er frequent fysiek contact is tussen [minderjarige] en de vrouw. Concrete afspraken over de invulling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel omgangsregeling kunnen gemaakt worden tijdens het hulpverleningstraject, waarbij de begeleider de behoefte van [minderjarige] en de vrouw in kaart moet brengen.
2.4.
Uit de brief van mr. Kramer van 30 april 2024 blijkt dat de man instemt met het advies van de Raad en hij de rechtbank verzoekt zonder het houden van een nadere mondelinge behandeling op de verzoeken te beslissen.
2.5.
Uit de brief van 30 april 2024 van mr. Schuttkowski blijkt dat de vrouw instemt met het advies van de Raad ten aanzien van het gezag. De vrouw vindt wijziging van het gezag, in die zin dat de man voortaan met het gezag over [minderjarige] zal zijn belast, in het belang van [minderjarige] . Indien de rechtbank de man belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] dan moet de man niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoeken tot toewijzing van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem en tot vervangende toestemming tot inschrijving van [minderjarige] op het adres van de man in de basisregistratie personen. De vrouw stemt ermee in dat onder begeleiding van nader in te zetten hulpverlening gekeken moet worden hoe de contacten tussen [minderjarige] en haar zullen worden ingevuld. De vrouw verzoekt geen vaste zorg- c.q. omgangsregeling vast te stellen. De vrouw blijft bij haar verweer tegen het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming voor de aanvraag van een wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige] . De vrouw wenst dat de huidige geslachtsnaam van [minderjarige] ongewijzigd blijft.
Wijziging gezag
2.6.
In artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek staat dat de vader van het kind, als hij het gezag mag krijgen, de rechtbank kan verzoeken hem ook, dus samen met de moeder, het gezag te geven. Hij mag dit gezag dan niet eerder al met de moeder hebben gehad. Verder staat in dat artikel dat dit verzoek alleen kan worden afgewezen als het risico bestaat dat het kind anders erg klem komt te zitten tussen haar ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen korte tijd genoeg verbetering komt. Het verzoek kan ook worden afgewezen als dat om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk is. Op grond van lid 3 van artikel 1:253c BW wordt het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder, wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, alleen met het gezag te belasten slechts ingewilligd als de rechtbank dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
2.7.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de geboorteakte die mr. Kramer bij zijn F9-formulier van 1 juli 2024 heeft overgelegd blijkt dat de man [minderjarige] op 27 mei 2024 heeft erkend. De man is aldus de juridische vader van [minderjarige] en kan dan ook worden ontvangen in zijn verzoek om, primair, partijen voortaan te belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] en subsidiair, hem voortaan te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.8.
De rechtbank is, net als de Raad, van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de man met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] wordt belast. Gebleken is dat [minderjarige] al meer dan anderhalf jaar bij de man verblijft en de man zorg draagt voor haar opvoeding en verzorging. Al die tijd is er geen contact geweest tussen de vrouw en [minderjarige] en de vrouw geeft ook geen invulling aan haar gezag over [minderjarige] . Blijkens artikel 1:247 lid 1 BW houdt het ouderlijke gezag een aantal bevoegdheden in die nodig zijn voor de opvoeding en verzorging, zoals onder andere de bevoegdheid om belangrijke beslissingen in het leven van het kind (zoals de schoolkeuze en medische zaken) te nemen. Om invulling te kunnen geven aan het gezag moet een ouder belangstelling hebben voor zijn kind, bekend zijn met zijn ontwikkeling en weten wat er in de minderjarige omgaat. De vrouw is al langere periode niet meer betrokken bij en in het leven van [minderjarige] en kan dus niet meer op verantwoorde wijze belangrijke beslissingen over haar nemen. De vrouw geeft al langere tijd geen enkele invulling aan haar gezag en zij is niet bekend met de ontwikkeling van [minderjarige] en met wat er in haar omgaat. Bovendien heeft zowel de man als de vrouw te kennen gegeven niet open te staan voor belasting van hen met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] . De rechtbank is bezorgd dat als beide partijen met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] worden belast, [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen partijen nu er tussen partijen geen enkele communicatie of samenwerking bestaat en zij ook niet bereid zijn om daaraan te gaan werken. De rechtbank weegt mee dat de vrouw heeft aangegeven dat zij niet in staat is om het gezag over [minderjarige] uit te oefenen nu er al geruimere tijd geen contact meer tussen hen is en dat zij daartoe ook niet meer bereid is nu [minderjarige] bij de man woont. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan de man toekomt. De rechtbank zal het subsidiaire verzoek van de man daartoe dan ook toewijzen en de man belasten met het gezag over [minderjarige] . Deze beslissing heeft op grond van artikel 1:253e BW tot gevolg dat de vrouw, die tot dusverre het gezag uitoefende over [minderjarige] , het gezag verliest.
Vaststelling omgangsregeling
2.9.
Nu de man zal worden belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] merkt de rechtbank het verzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling tussen [minderjarige] en de vrouw aan als een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. In artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat dat een ouder zonder gezag over het kind, recht heeft op omgang met het kind. De rechtbank kan op verzoek van één ouder of op verzoek van de ouders samen een omgangsregeling vaststellen.
2.10.
De man heeft verzocht een regeling te bepalen inhoudende dat [minderjarige] en de vrouw over en weer gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende een weekend per 14 dagen.
Gebleken is dat er al zo’n anderhalf jaar geen contact is geweest tussen [minderjarige] en de vrouw en dat er, voor zover de rechtbank bekend is, nog geen pogingen zijn gedaan om tot contactherstel te komen. Dit terwijl [minderjarige] een duidelijke wens heeft om contact met haar moeder te hebben en ook de vrouw graag weer contact met [minderjarige] wenst. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat het contactherstel tussen de vrouw en [minderjarige] zo snel mogelijk, maar ook voorzichtig moet worden opgestart. Het is belangrijk dat op korte termijn onder begeleiding van hulpverlening de eerste stap tot contactherstel wordt gezet. De rechtbank vindt het gelet op de leeftijd van [minderjarige] belangrijk dat goed wordt gekeken naar wat haar behoeften zijn omtrent het contact en dat hierbij wordt aangesloten. Ook vindt de rechtbank het belangrijk dat er frequent omgang tussen de vrouw en [minderjarige] plaatsvindt. Het is aan de hulpverlening binnen het vrijwillig kader om de behoeften van [minderjarige] en de mogelijkheden van de vrouw tot contact over en weer, in kaart te brengen en de omgang dan in eerste instantie ook te begeleiden. De rechtbank zal een omgangsregeling tussen de vrouw en [minderjarige] vastleggen en daarbij bepalen dat de omgangsmomenten in overleg met de in te zettten hulpverlening nader zullen worden ingevuld.De rechtbank verwacht van partijen dat zij hiertoe zelf de nodige stappen zullen zetten (blijkens het raadsrapport heeft de Raad al een hulpaanvraag bij Hulst voor Elkaar ingediend, maar afgestemd zal moeten worden welke gemeente het voortouw zal nemen).
Vaststelling hoofdverblijf, vervangende toestemming inschrijving ziektekostenpolis, basisregistratie personen en vervangende toestemming indiening verzoek wijziging geslachtsnaam
2.11.
Nu de man zal worden belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] heeft hij geen belang meer bij zijn verzoeken omtrent het hoofdverblijf van [minderjarige] en de vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] op zijn ziektekostenpolis, in zijn adres in de basisregistratie personen en voor indiening van het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige] . De rechtbank zal deze verzoeken van de man dan ook afwijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
De rechtbank zal de beslissing omtrent het gezag uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
bepaalt dat de man voortaan alleen het gezag heeft over [minderjarige] ;
5.2
bepaalt dat de vrouw en [minderjarige] recht hebben op omgang met elkaar op de wijze zoals in r.o. 2.10 is omschreven;
5.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2024 in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.