In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de definitieve zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2009. De zaak betreft een verzoek van de man, die samen met de vrouw het gezag uitoefent over de minderjarige. De rechtbank heeft eerder op 23 november 2022 bepaald dat partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen en een voorlopige zorgregeling is vastgesteld. De huidige procedure is gestart om een definitieve zorgregeling vast te stellen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de rapportages van de zorgaanbieder en de Raad voor de Kinderbescherming. Uit deze rapportages blijkt dat niet alle doelen uit de eerdere beschikking zijn behaald, maar dat er geen zorgen zijn over de fysieke veiligheid van de minderjarige. Wel zijn er zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige, die last heeft van de situatie tussen de ouders. De Raad adviseert dat de ouders onderling afstemmen over eventuele hulpverlening voor de minderjarige.
Partijen hebben in de procedure overeenstemming bereikt over de definitieve zorgregeling, waarbij de minderjarige ieder weekend een dagdeel bij de man verblijft en daarnaast wekelijks bij hem kan eten. De rechtbank oordeelt dat deze overeenstemming in het belang van de minderjarige is en legt deze vast in de beschikking. De rechtbank verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zodat de regeling direct kan ingaan, ook in het geval van een hoger beroep.