ECLI:NL:RBZWB:2024:6479

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
C/02/400596 / FA RK 22-3696
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van een definitieve zorgregeling voor een minderjarige na eerdere voorlopige regeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de definitieve zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2009. De zaak betreft een verzoek van de man, die samen met de vrouw het gezag uitoefent over de minderjarige. De rechtbank heeft eerder op 23 november 2022 bepaald dat partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen en een voorlopige zorgregeling is vastgesteld. De huidige procedure is gestart om een definitieve zorgregeling vast te stellen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de rapportages van de zorgaanbieder en de Raad voor de Kinderbescherming. Uit deze rapportages blijkt dat niet alle doelen uit de eerdere beschikking zijn behaald, maar dat er geen zorgen zijn over de fysieke veiligheid van de minderjarige. Wel zijn er zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige, die last heeft van de situatie tussen de ouders. De Raad adviseert dat de ouders onderling afstemmen over eventuele hulpverlening voor de minderjarige.

Partijen hebben in de procedure overeenstemming bereikt over de definitieve zorgregeling, waarbij de minderjarige ieder weekend een dagdeel bij de man verblijft en daarnaast wekelijks bij hem kan eten. De rechtbank oordeelt dat deze overeenstemming in het belang van de minderjarige is en legt deze vast in de beschikking. De rechtbank verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zodat de regeling direct kan ingaan, ook in het geval van een hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/400596 / FA RK 22-3696
datum uitspraak: 10 september 2024
beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.C.M.E. Schijvenaars te Vlissingen,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat:
voorheen: mr. N. Wouters te Middelburg,thans: mr. F.R.G. Drenth te Baarn,
over de minderjarige:
-
[minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2009, hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank van 23 november 2022 en alle daarin vermelde stukken;
- het F9-formulier van 13 november 2023 van mr. Schijvenaars;
- het F9-formulier van 14 november 2023 van mr. Drenth;
- de op 28 mei 2024 ontvangen rapportage van de zorgaanbieder en Kind in Scheiding Zeeland;
- de screening UHA van de Raad van 2 juli 2024;
- het F9-formulier van 18 juli 2024 van mr. Drenth;
- het F9-formulier van 5 augustus 2024 van mr. Schijvenaars.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij beschikking van 23 november 2022 heeft de rechtbank bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige] . Ook is een voorlopige zorgregeling tussen de man en [minderjarige] bepaald zoals overwogen in r.o. 4.25 van voornoemde beschikking. Daarnaast zijn partijen verwezen naar een hulpverleningstraject binnen het Uniform Hulpaanbod. De beslissing op de definitieve zorgregeling is aangehouden.
2.2
Uit de rapportage van 28 mei 2024 van de zorgaanbieder en Kind in Scheiding Zeeland blijkt dat niet alle in de beschikking van 23 november 2022 gestelde doelen zijn behaald. Uit de screening van 2 juli 2024 van de Raad na de terugmelding van het Uniform Hulpaanbod blijkt dat de Raad geen zorgen heeft over de fysieke veiligheid van [minderjarige] . De Raad heeft wel zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] , nu vanuit de ingezette hulpverlening blijkt dat ze last heeft van de situatie tussen de ouders. De Raad acht het raadzaam dat de ouders onderling afstemmen of zij hulpverlening willen inzetten voor [minderjarige] .
2.2
Uit het F9-formulier van 18 juli 2024 van mr. Drenth en uit het F9-formulier van 5 augustus 2024 van mr. Schijvenaars blijkt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de definitieve zorgregeling. Partijen zijn overeengekomen dat [minderjarige] ieder weekend een dagdeel bij de man verblijft. Ook zijn partijen overeengekomen dat [minderjarige] elke week iets bij de man kan gaan eten als zij dat wil. Namens de man wordt verzocht de procedure schriftelijk af te wikkelen. Niet is gebleken dat de vrouw zich hiertegen verzet.
2.3
De rechtbank oordeelt als volgt. Op dit punt in de procedure moet de rechtbank nog een definitieve beslissing nemen op het verzoek van de man tot vaststelling van een definitieve zorgregeling tussen hem en [minderjarige] . Gebleken is dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de zorgregeling tussen de man en [minderjarige] . Deze overeenstemming komt de rechtbank niet ongegrond voor en niet is gebleken dat het belang van [minderjarige] zich tegen hiertegen verzet. De rechtbank zal de tussen partijen bereikte overeenstemming dan ook op de navolgende wijze vastleggen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.4
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1
bepaalt dat de man en de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2009 in het kader van de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact ieder weekend gedurende een dagdeel, alsmede iedere week gedurende een moment bij het avondeten, waarover de man en de vrouw samen verdere afspraken moeten maken;
3.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Voorn en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.