ECLI:NL:RBZWB:2024:648

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_1310
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking omgevingsvergunning

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep tegen het besluit van het college van 9 januari 2023. Dit beroep is ingetrokken omdat het college op 6 november 2023 de bestreden omgevingsvergunning heeft ingetrokken. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het college heeft aangegeven dat er geen sprake is van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, omdat de gronden van verzoekster niet hebben geleid tot de intrekking van de omgevingsvergunning.

De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe, omdat zij van oordeel is dat het college tegemoetgekomen is aan het beroep van verzoekster. De rechtbank overweegt dat de intrekking van de omgevingsvergunning door het college niet alleen het gevolg was van de beslissing van de vergunninghouder om de vergunning niet te gebruiken, maar ook dat het college erkende dat er een gebrek kleefde aan het bestreden besluit. Dit leidt tot de conclusie dat verzoekster recht heeft op een proceskostenvergoeding.

De rechtbank bepaalt dat het college verplicht is om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. Daarnaast wordt de totale proceskostenvergoeding vastgesteld op € 4.468,15, inclusief kosten voor rechtsbijstand en een bezonningsonderzoek. De uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, en openbaar gemaakt op 29 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1310

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. K.M. Peters),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, het college
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep tegen het besluit van het college van 9 januari 2023. Zij heeft het beroep ingetrokken omdat het college op 6 november 2023 de bestreden omgevingsvergunning heeft ingetrokken.
1.1.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het college heeft de rechtbank meegedeeld dat er geen sprake is van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. De omgevingsvergunning is ingetrokken omdat de houder van deze omgevingsvergunning de vergunning niet heeft gebruikt en geen wens had om deze te gebruiken. De gronden van verzoekster hebben op geen enkele wijze geleid tot intrekking van de bestreden omgevingsvergunning.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is het college aan verzoekster tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of het college geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen.
4.1.
Op 17 februari 2023 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het besluit waarin haar bezwaar tegen de aan haar buurvrouw verleende omgevingsvergunning ongegrond is verklaard.
4.2.
Op 24 augustus 2023 heeft de rechtbank het beroep op zitting behandeld. Tijdens de behandeling ter zitting is door het college erkend dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft [3] . Het gevolg van dit gebrek zou zijn dat het beroep gegrond zou worden verklaard. Echter tijdens de zitting werd ook duidelijk dat de woning waarop de omgevingsvergunning zag verkocht was. De overdracht van de woning zou binnen enkele weken plaatsvinden. Het was onduidelijk of de nieuwe eigenaar gebruik zou willen maken van de vergunning.
Het bovenstaande heeft ertoe geleid dat in overleg met partijen de uitspraaktermijn is verlengd en is afgesproken dat de gemeente bij vergunninghoudster zou informeren of deze bereid was een verzoek tot intrekking van de omgevingsvergunning in te dienen.
4.3.
Het college heeft vervolgens op 6 november 2023 de omgevingsvergunning waartegen het beroep van verzoekster was gericht ingetrokken. Aan de intrekking heeft het college artikel 2.33, tweede lid, onder a, van de Wabo ten grondslag gelegd [4] .
In de reactie op het verzoek om een proceskostenvergoeding heeft het college aangegeven dat geen sprake is van tegemoetkoming nu de gronden van het beroepschrift niet hebben geleid tot intrekking van de bestreden omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning is ingetrokken omdat de houder daarvan de omgevingsvergunning niet heeft gebruikt en geen wens had om deze te gebruiken. Aanvullend heeft het college opgemerkt dat van intrekking geen sprake zou zijn geweest als de vergunninghouder de vergunning had willen gebruiken.
4.4.
De rechtbank is – gelet op het verloop van deze procedure – van oordeel dat het college tegemoetgekomen is aan het beroep van verzoekster. Hierbij betrekt de rechtbank hetgeen op zitting door het college is verklaard, het ontbreken van een intrekkingsverzoek en het feit dat bij toepassing van artikel 2.33, tweede lid, onder a van de Wabo het al dan niet willen gebruiken van de vergunning door vergunninghouder geen (doorslaggevende) rol speelt. Daarbij heeft het college weliswaar aangegeven dat als vergunninghouder de vergunning had willen gebruiken, het college de vergunning niet had ingetrokken, maar uit overweging 4.2 blijkt dat dan het beroep gegrond zou zijn verklaard. Verzoekster had dan ook een proceskostenvergoeding ontvangen.
Welk bedrag aan proceskosten moet het college aan verzoekster vergoeden?
5. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoekster krijgt een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend.
Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. Verzoekster heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998,-.
Daarnaast heeft verzoekster verzocht om vergoeding van de kosten voor het laten opstellen van een bezonningsonderzoek. De kosten hiervoor bedragen: €1.470,15. Ook deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking.
Krijgt verzoekster een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat het college verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. [5] . Verzoekster moet zich hiervoor dan ook tot het college wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college tot betaling van € 4.468,15 aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 29 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Bij de onderbouwing van de verleende omgevingsvergunning heeft het college gewezen op de maximale mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt en besloten dat de omgevingsvergunning daarom verleend kan worden. Die vergelijking met de maximale mogelijkheden loopt spaak nu de door het college aangehaalde maximale mogelijkheden zien op vrijstaande woningen terwijl in het voorliggende geval sprake is van een twee-onder-één-kap woning.
4.Artikel 2.33, tweede lid, onder a, van de Wabo bepaalt dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk kan intrekken, voor zover gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a onderscheidenlijk b of g, gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
5.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.