ECLI:NL:RBZWB:2024:649

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
19/3559
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een informatiebeschikking in het belastingrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 7 februari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende, een Maltese vennootschap, tegen de informatiebeschikking van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De rechtbank behandelt het beroep gelijktijdig met andere beroepen van vennootschappen die ook door de inspecteur zijn aangesproken. De inspecteur had op 6 juni 2019 een informatiebeschikking afgegeven, maar de rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet alle relevante stukken heeft overgelegd, wat in strijd is met artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd, omdat de inspecteur niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. De rechtbank legt de inspecteur een proceskostenvergoeding op van in totaal € 10.888,75, inclusief het griffierecht van € 345. De rechtbank wijst erop dat de belanghebbende geen recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding, omdat niet is aangetoond dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 19/3559

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] Ltd., gevestigd te [plaats] (Malta), belanghebbende

(gemachtigde: mr. M.C. Hoelen),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 juni 2019.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gegeven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 op zitting behandeld, gelijktijdig met de beroepen van [Ltd. 1] (zaaknummer 19/3560), [Ltd. 2] (zaaknummer 19/3561) en [Ltd. 3] (zaaknummer 19/3562). Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, vergezeld van mr. M. Ruigrok, mr. L.M.A. van den Berg en mr. L.J. Verduijn en namens de inspecteur, mr. drs. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Van hetgeen op de zitting is besproken is één proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen zal verzenden.
1.3.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Motivering

2. Tussen partijen is niet meer in geschil dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
2.1.
Belanghebbende en de in 1.2 genoemde vennootschappen (tezamen: belanghebbenden) stellen dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en daarmee artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden.
2.2.
Ter zitting heeft de inspecteur opgemerkt dat hij niet weet of er nog meer over te leggen stukken zijn, dat de door belanghebbenden genoemde stukken inderdaad niet zijn overgelegd, maar dat de stukken die zien op derdenonderzoeken in de onderhavige zaken geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn.
2.3.
Het is aan de inspecteur om alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. Met hetgeen hij in de verweerschriften heeft gesteld, heeft de inspecteur ten minste het vermoeden gewekt dat hij beschikt over meer op de zaak betrekking hebbende stukken. De rechtbank vindt het dan ook kwalijk dat de inspecteur pas op de zitting reageert op de vragen van belanghebbenden over die stukken en dan nog met de mededeling dat hij niet weet of er nog meer op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. Met die opmerking heeft hij het eerder gewekte vermoeden niet ongedaan gemaakt. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd, terwijl belanghebbenden hierom meermaals uitdrukkelijk hebben gevraagd, zodat artikel 8:42 van de Awb is geschonden. In de verweerschriften die de inspecteur in de zaken van belanghebbenden heeft ingediend staat immers telkens dat hij met betrekking tot een deel van de op de zaak betrekking hebbende stukken een beroep op geheimhouding doet en dat hij deze stukken zal toezenden aan de geheimhoudingskamer van de rechtbank. Deze stukken zijn nimmer aan de rechtbank toegezonden, ook niet nadat belanghebbenden daar al bij e-mail van 9 februari 2023 aan de rechtbank vragen over hebben gesteld, welke e-mail met het antwoord daarop in afschrift aan de inspecteur zijn verstrekt.
2.4.
De rechtbank leidt uit de verklaringen van de inspecteur, dat hij niet weet of er nog stukken zijn die hij moet overleggen, af dat het niet zinvol is de zaak aan te houden voor het overleggen van meer stukken. Daarom wijst de rechtbank het aanbod dat de inspecteur ter zitting heeft gedaan, om de hiervoor bedoelde stukken alsnog te overleggen, af. De rechtbank is van oordeel dat aanhouding van de zaken niet nodig is en tot ongewenste vertraging van de behandeling van de zaken zou leiden. De rechtbank heeft geen reden te veronderstellen dat zij in zoverre onvoldoende is geïnformeerd dat dat invloed heeft op de beoordeling van de zaken.
2.5.
Hetgeen onder 2.4 is overwogen neemt niet weg dat de inspecteur, zoals onder 2.3 is overwogen, artikel 8:42 van de Awb heeft geschonden. Aan die schending kan de rechtbank de gevolgtrekkingen verbinden die haar geraden voorkomen. [1] Omdat het niet voldoen aan die verplichting voor belanghebbenden tot extra werkzaamheden en dus tot extra kosten en tot ergernis heeft geleid, zal de rechtbank in de zaken van alle belanghebbenden tezamen de inspecteur veroordelen tot betaling van een bedrag aan proceskosten van in totaal € 10.000, bovenop de door de inspecteur te vergoeden proceskosten als hieronder bedoeld. Om redenen van proceseconomie dient de inspecteur bedoeld bedrag van € 10.000 te betalen in de onderhavige zaak.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van de proceskosten. De inspecteur moet deze vergoedingen betalen.
3.1.
Belanghebbende vraagt om een integrale proceskostenvergoeding. Daarvoor ziet de rechtbank geen aanleiding want belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur tegen beter weten in de beschikking heeft gegeven of de uitspraak op bezwaar heeft gedaan [2] of dat de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld. [3]
3.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 310 en in beroep van € 875.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van samenhang tussen de in 1.2 genoemde zaken. De zaken zijn immers (nagenoeg) gelijktijdig door de rechtbank behandeld en de werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbenden kon in elk van de zaken (nagenoeg) identiek zijn. Nu sprake is van vier samenhangende zaken, zal een factor van 1,5 worden toegepast.
De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend (1 punt), heeft het hoorgesprek bijgewoond (1 punt), heeft een beroepschrift ingediend (1 punt) en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt). De vergoeding bedraagt dan per belanghebbende € 888,75. [4]
3.3.
In de onderhavige zaak dient de inspecteur in totaal € 10.888,75 aan proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de informatiebeschikking;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 345 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 10.888,75 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan op 7 februari 2024 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van publicatie op rechtspaak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:31 van de Awb.
2.Hoge Raad 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802
3.Hoge Raad 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975.
4.2 x € 310 + 2 x € 875 x factor 1 voor het gewicht van de zaken x factor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken = € 3.555 : 4 belanghebbenden = € 888,75.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.