ECLI:NL:RBZWB:2024:6494
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in Vlissingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 september 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een tussenwoning gelegen aan [adres 1] te [plaats 2], vastgesteld op € 165.000 per 1 januari 2022, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. Belanghebbende, die de woning in 2018 had gekocht voor € 118.250 en deze in september 2023 voor € 184.000 had verkocht, stelde dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en verdedigde een waarde van € 141.000.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank baseert haar oordeel op de vergelijkingen met referentiewoningen en de argumenten van belanghebbende. De heffingsambtenaar had een matrix gepresenteerd met vergelijkbare woningen en de rechtbank oordeelt dat deze referentiewoningen goed vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende.
De rechtbank wijst erop dat de WOZ-waarde jaarlijks opnieuw wordt vastgesteld op basis van de feiten en omstandigheden rond de waardepeildatum. De rechtbank concludeert dat de WOZ-waarde en de aanslag niet te hoog zijn vastgesteld, waardoor het beroep van belanghebbende ongegrond wordt verklaard. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.