ECLI:NL:RBZWB:2024:6499

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
11106390 CV EXPL 24-2510 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en buitengerechtelijke incassokosten

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiser H.O.D.N. [bedrijf van eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde H.O.D.N. [bedrijf van gedaagde] wegens onbetaalde facturen. De procedure is gestart na een tussenvonnis van 5 juni 2024 en een mondelinge behandeling op 15 augustus 2024, waarbij gedaagde niet is verschenen. Eiser heeft jarenlang de financiële administratie voor gedaagde verzorgd, met een jaarlijkse vergoeding van € 1.500,00. De samenwerking eindigde in juni 2023, maar gedaagde heeft de facturen niet volledig betaald. Eiser vordert een bedrag van € 5.887,83, vermeerderd met rente en kosten.

Gedaagde erkent dat hij niet alle facturen heeft voldaan, maar betwist de hoogte van het openstaande bedrag en stelt dat niet al zijn betalingen zijn verwerkt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet is verschenen op de zitting en daardoor zijn mogelijkheid om zijn standpunten toe te lichten heeft gemist. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de samenwerking tussen partijen is geëindigd per 1 juli 2023 en dat gedaagde een bedrag van € 4.848,23 aan hoofdsom moet betalen, plus wettelijke rente vanaf 9 februari 2024.

Daarnaast heeft eiser aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, die door de kantonrechter zijn toegewezen tot een bedrag van € 609,82. Gedaagde is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van € 837,84 betalen. Het vonnis is uitgesproken op 18 september 2024 door mr. Van 't Nedereind.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11106390 \ CV EXPL 24-2510
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van
[eiser] H.O.D.N. [bedrijf van eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde] H.O.D.N. [bedrijf van gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juni 2024
- de door [eiser] gestuurde brieven
- het tijdens de mondelinge behandeling door [eiser] overgelegde overzicht
- de mondelinge behandeling van 15 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staan de volgende relevante feiten vast. [eiser] heeft jarenlang de financiële administratie gedaan voor [gedaagde] . De kosten voor de werkzaamheden van [eiser] bedragen (inmiddels) € 1.500,00 per jaar. In 2023 is de samenwerking tussen partijen geëindigd. [gedaagde] heeft de facturen van [eiser] niet volledig betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 5.887,83, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] erkent dat hij de facturen niet volledig heeft voldaan, maar betwist de hoogte van het nog openstaande bedrag. Hij voert aan dat niet al zijn betalingen zijn verwerkt en dat over een te lange periode is gefactureerd. Hij wil graag een betalingsregeling treffen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Niet verschenen ter zitting
4.1.
De kantonrechter heeft na de rolzitting een mondelinge behandeling bepaald. [gedaagde] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de zitting van
15 augustus 2024 verschenen. Door niet op de zitting te verschijnen, heeft [gedaagde] zichzelf de mogelijkheid ontnomen om zijn stellingen nader toe te lichten, om op de (nadere) stellingen van [eiser] in te gaan en om vragen daarover van de kantonrechter te beantwoorden. Dit, terwijl er in het tussenvonnis van 5 juni 2024 uitdrukkelijk op is gewezen dat aan een eventuele niet-verschijning gevolgen kunnen worden verbonden die de kantonrechter passend acht.
Einde samenwerking partijen
4.2.
Vast is komen te staan dat de samenwerking tussen partijen is geëindigd. Ook is niet in geschil dat door [gedaagde] nog een bedrag aan [eiser] moet worden betaald, maar de hoogte van het te betalen bedrag staat nog niet vast. [gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat [eiser] zijn werkzaamheden niet allemaal goed heeft verricht en dat er daarom sprake is van een tekortkoming, maar hij heeft daar geen vordering aan verbonden. Hij heeft ook geen nakoming of hervatting van de betalingsafspraak gevraagd die tussen partijen bestond vanaf december 2022. Daarom laat de kantonrechter dat standpunt verder buiten beschouwing.
4.3.
Tussen partijen bestaat onenigheid over de datum waarop de overeenkomst tussen hen is geëindigd. [eiser] stelt dat hij in juni 2023 is gestopt met het verrichten van werkzaamheden en dat daarom de facturen tot en met juni 2023 betaald moeten worden. [gedaagde] stelt dat hij de betalingsregeling van december 2022 altijd is nagekomen. De overeenkomst is naar de mening van [gedaagde] in augustus 2023 is geëindigd. In de maand juli 2023 heeft [eiser] nog werkzaamheden verricht zo stelt [gedaagde] .
4.4.
[eiser] heeft ter zitting zijn standpunt dat hij tot en met juni 2023 werkzaamheden heeft verricht en daarom ook slechts tot die datum heeft gefactureerd nader toegelicht en onderbouwd. Hij heeft tijdens de zitting een overzicht verstrekt waarin ook de betalingsachterstand is opgenomen en waarin de betalingen zijn verwerkt die [gedaagde] stelt te hebben betaald. Tijdens de zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij voor het jaar 2023 eerst vier keer een kwartaalbedrag heeft gefactureerd. Vervolgens heeft hij dit hele bedrag gecrediteerd op 19 december 2023 en daarna op diezelfde datum een eindfactuur 2023 opgemaakt waarin werkzaamheden tot en met juni 2023 zijn verwerkt. De eindfactuur bedraagt € 653,40. Weliswaar staat op de laatste factuur “Administratiekosten verwerking tot en met 2023 Q3”, maar uit de hoogte van het bedrag, dat lager is dan de helft van het jaarbedrag van € 1.500,00, blijkt dat [eiser] niet over een langere periode heeft gefactureerd dan dat hij werkzaamheden heeft verricht. Naar het oordeel van de kantonrechter staat met al het voorgaande vast dat de overeenkomst tussen partijen is geëindigd per 1 juli 2023. Gelet op de nadere toelichting ter zitting van [eiser] gaat de kantonrechter daarom uit van de juistheid van het overgelegde overzicht, in die zin dat uit dit overzicht blijkt welke bedragen zijn gefactureerd, dat daarvoor een grondslag bestaat, en welke betalingen zijn verricht. De kantonrechter zal de vordering toewijzen conform dit overzicht. Dit betekent dat [gedaagde] het gevorderde bedrag van € 4.848,23 aan hoofdsom moet betalen.
Wettelijke rente
4.5.
De kantonrechter wijst de wettelijke rente toe vanaf veertien dagen na de sommatiebrief van 26 januari 2024. Op dat moment wist [gedaagde] dat de overeenkomst tussen partijen was geëindigd en werd er door [gedaagde] ook niet meer betaald.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.6.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] is de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd omdat hij is gestopt met betalen volgens de afgesproken betalingsregeling terwijl hij wist dat er nog een bedrag openstond dat hij aan [eiser] moest voldoen. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 609,82 toegewezen.
Conclusie
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal een bedrag van € 5.458,05 wordt toegewezen, waarvan € 4.848,23 aan hoofdsom en € 609,82 aan buitengerechtelijke incassokosten.
Proceskosten
4.8.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,84
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
339,00
(1,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
837,84

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.458,05, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 9 februari 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 837,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.