6.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van handelingen met zijn jongere zusje [slachtoffer] , die op dat moment negen jaar oud was en die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Van deze handelingen die hij met haar verrichte, heeft verdachte een video-opname gemaakt.
Verdachte heeft zijn eigen seksuele behoeftes boven het belang van [slachtoffer] gesteld en is daarbij volledig voorbijgegaan aan haar welzijn. Uit de verklaringen van verdachte zelf blijkt dat hij wist dat zijn gedrag onacceptabel was aangezien hij tegen [slachtoffer] zei dat zij niks mocht zeggen.
Verdachte heeft door zijn handelen op zeer ernstige wijze misbruik gemaakt van het slachtoffer en heeft daarmee een grove inbreuk gemaakt op zowel haar lichamelijke als haar psychische integriteit.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het vervaardigen, het bezit en het verspreiden van een video met seksuele gedragingen, namelijk het plegen van handelingen met [slachtoffer] , die toen negen jaar oud was, en die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, zoals bewezen verklaard onder feit 1.
De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 juli 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Er staat nog wel een zaak open, namelijk de mishandeling en de bedreiging van een medewerker van [daklozenopvang] , gepleegd op 17 juli 2024 waarvan verdachte nog wordt verdacht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- de Pro Justitia rapportage van drs. [psycholoog] , klinisch psycholoog, van 16 januari 2023;
- de Pro Justitia rapportage van aanvullend psychologisch onderzoek door drs. [psycholoog] van 9 oktober 2023;
- het klinisch multidisciplinair Pro Justitia rapport van [forensisch centrum] van 23 april 2024, opgesteld door dr. [GZ-psycholoog] , en drs. [kinder- en jeugd psychiater] ;
- de rapporten van de Raad van 13 april 2023, 13 juni 2024 en 6 september 2024.
In het Pro Justitia rapport dat over verdachte is opgesteld in het kader van de klinische observatieplaatsing op de ForCa in [forensisch centrum] komen de deskundigen tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis (ASS) en van een licht verstandelijke beperking (LVB), terwijl er daarnaast sprake is van een ongespecificeerde aandachtstekortstoornis, kenmerken van antisociale persoonlijkheidsstoornis en van een lichte stoornis in cannabisgebruik. De kern van de vastgestelde pathologie bij verdachte en dus ook van zijn huidige functioneren, ligt in de combinatie van de ASS- en LVB- problematiek, met daarbij tekortschietende regulerende functies en impulsief gedrag. Verdachte is primair gericht op zichzelf en op hetgeen hij nodig heeft. Hij heeft beperkt zicht op oorzaak-gevolgrelaties en overziet onvoldoende wat hij met zijn gedrag bij anderen teweegbrengt. Dit maakt zijn probleemoplossende vaardigheden zeer beperkt. Daarnaast is zijn empathiebeleving zeer beperkt, wat maakt dat zijn morele kompas beperkt is. Dit alles maakt dat verdachte sterk afhankelijk is van externe structurering en regulering.
Ook ten aanzien van seksualiteit worden er bij verdachte enige aanwijzingen gezien voor ongepast seksueel gedrag buiten het tenlastegelegde. Zo worden in de seksuele beleving en het hieraan gerelateerde gedrag van verdachte vastgestelde psychopathologie en persoonlijkheidskenmerken teruggezien als egocentrisme, een beperkte gedragsregulatie en het nauwelijks afstemmen op de ander.
Gezien de chronische aard van de vastgestelde pathologie van ASS, LVB en ADHD kan worden geconcludeerd dat hier ook ten tijde van het tenlastegelegde sprake van was. De eerder beschreven trekken van antisociale persoonlijkheidsstoornis zijn ook aanwezig geweest ten tijde van het tenlastegelegde.
Bij verdachte is maar zeer beperkt sprake van (gedrags)regulerende functies. Daarnaast is sprake van een egocentrische gerichtheid, van gebrekkige empathische vermogens en van hierdoor gebrekkige afstemming. Verdachte mist niet alleen een innerlijke rem, maar ook een intern kompas bij het maken van (gedrags)keuzes. Ten aanzien van de tenlastegelegde feiten wordt gezien dat verdachte besefte dat hetgeen hij deed, niet kon. Van slechts primair impulsief gedrag, volledig voortkomend uit gebrekkige regulerende functies, is geen sprake. Dit maakt dat wordt geadviseerd om de tenlastegelegde feiten verdachte in een verminderde mate toe te rekenen.
Door de deskundigen wordt op basis van een klinische weging geschat dat er bij verdachte sprake is van een hoog risico op recidive van een (zeden)delict, wanneer er geen passende kaders, met voldoende sturing en toezicht, aanwezig zijn. Verdachte heeft in sterke mate een ander of externe kaders en toezicht nodig ter regulatie van zijn gedrag. Wanneer er langdurig duidelijke kaders, sturing en toezicht worden geboden, wordt het risico op een zedendelict als matig tot laag ingeschat.
Verdachte was ten tijde van de tenlastegelegde feiten zestien/zeventien jaar oud. Inmiddels is verdachte twintig jaar oud. Wanneer gekeken wordt naar zijn huidige functioneren, wordt de ruimte voor ontwikkeling en groei als zeer beperkt ingeschat, om welke reden in het heden het meerderjarigenstrafrecht als passender wordt gezien. Dit temeer omdat een pedagogische aanpak waarin groei en ontwikkeling centraal staan niet passend is voor verdachte.
Om het recidivegevaar af te wenden is voornamelijk een gekaderde, gestructureerde en controlerende omgeving voor verdachte noodzakelijk. Hierbij is vooral externe sturing en toezicht nodig om het risico op recidive beperkt te houden, waar hem ook binnen de grenzen van zijn mogelijkheden te laten ontwikkelen en waar passend aan zijn behoeften te voldoen op het gebied van werk, sociale relaties en zingeving. Hierbij moet gedacht worden aan een driemilieuvoorziening, waar mogelijkheden zijn om te ontwikkelen in de mate van autonomie en waar hij passend wordt bejegend. Ook psychofarmaca kunnen een rol spelen bij het verbeteren van zijn impulscontrole en gedragsregulatie. Het is ook van belang dat verdachte in de gelegenheid wordt gesteld ergens te aarden en te hechten en mogelijk een gevoel van eigenwaarde en trots te ontwikkelen.
De deskundigen adviseren verdachte voorwaardelijk af te straffen, met als voorwaarde verblijf in een passende woonvorm en toezicht, waarbij gedacht wordt aan een driemilieuvoorziening.
Ter terechtzitting van 17 juni 2024 hebben de deskundigen, drs. [kinder- en jeugd psychiater] en dr. [GZ-psycholoog] , verklaard dat de groeimogelijkheden van verdachte worden ingeschat als beperkt, gelet waarop toepassing van het volwassenstrafrecht wordt geadviseerd. Wanneer verdachte geplaatst wordt in een instelling met een goede begeleiding dan wordt dat door de deskundigen gezien als een passende setting voor verdachte om verder te kunnen komen. Een instelling met hoge hekken of muren is niet vereist. Het is wel van belang dat verdachte op een geschikte plek wordt geplaatst waar hij langere tijd kan verblijven en waar hem 24-uurs begeleiding kan worden geboden. Bij de behandeling is het zinvol als ook wordt ingestoken op het thema seksualiteit.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de rapportages van de Raad over verdachte van 13 juni 2024 en 6 september 2024. Ook de Raad stelt dat verdachte, gelet op zijn problematiek, is aangewezen op externe kaders en begrenzing, om zijn gedrag te kunnen reguleren. Als aan verdachte langdurig duidelijke kaders, begrenzing, sturing en toezicht wordt geboden, dan wordt de kans op herhaling ten aanzien van een (zeden)delict als matig tot laag ingeschat. Waar in de rapportage van 13 juni 2024 nog werd geadviseerd het volwassen strafrecht toe te passen, wordt dit advies in de rapportage van 6 september 2024 herzien.
Op 6 augustus 2024 is een WLZ-indicatie afgegeven, namelijk de VG 6 (wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering) zonder einddatum. Na overleg met de jeugdreclassering is overwogen dat toepassing van het jeugdstrafrecht passend is als afdoening en dat de begeleiding van verdachte en daarmee het toezicht op de aan verdachte opgelegde bijzondere voorwaarden door de jeugdreclassering zal worden uitgevoerd.
Het kader van jeugdreclassering is noodzakelijk om verdachte langdurig te ondersteunen bij het zoveel mogelijk grip krijgen op zijn impulsiviteit en om hem te helpen bij het reguleren van zijn gedrag, door aan hem de voor hem noodzakelijke structuur, behandeling en begrenzing te bieden. Hiervoor is het noodzakelijk om verdachte te plaatsen in een drieleefsferenvoorziening. Vanwege de wachtlijstproblematiek is er op korte termijn echter geen plaatsing van verdachte mogelijk in een drieleefsferenvoorziening. [daklozenopvang] is bereid om verdachte te plaatsen binnen een voorziening van [daklozenopvang] in afwachting van een plaatsing van verdachte in een drieleefsferenvoorziening. Hiervoor zullen er aan verdachte diverse bijzondere voorwaarden moeten worden opgelegd om hem duidelijkheid te bieden waaraan hij moet voldoen.
De Raad adviseert om aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van het voorarrest, een taakstraf in de vorm van een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met een maximale proeftijd, onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- meewerkt aan de voor hem noodzakelijke hulpverlening, ook als dit inhoudt meewerken aan een plaatsing in een drieleefsferenvoorziening en overige door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening, zolang als dit noodzakelijk geacht wordt door de jeugdreclassering;
- zich moet houden aan de afspraken, regels en voorwaarden zoals die door [daklozenopvang] of een vergelijkbare instantie aan verdachte worden gesteld tot aan zijn plaatsing in een drieleefsferenvoorziening;
- vier tot vijf dagen per week naar een door de jeugdreclassering aangewezen dagbesteding gaat, waarbij de jeugdreclassering bepaalt hoeveel dagen verdachte naar de dagbesteding gaat;
- meewerkt aan de één op één begeleiding die door [daklozenopvang] of een vergelijkbare instelling geboden wordt, wat betekent dat er altijd een begeleider bij verdachte is, wanneer verdachte niet in de woning is. Wanneer verdachte naar buiten gaat, wordt hij begeleid. Ook van en naar de dagbesteding. Op de dagbesteding neemt de begeleider van de dagbesteding de één op één begeleiding van verdachte over;
- meewerkt aan een plaatsing binnen een drieleefsferenvoorziening, wat betekent dat hij meegaat naar intakegesprekken en daar antwoord geeft op de vragen die aan hem gesteld worden;
- geen contact mag opnemen met het slachtoffer
( [slachtoffer] , geboren [geboortedag 2] 2011);
- op geen enkele wijze (dus niet persoonlijk, maar ook niet online/via internet of via de telefoon) contact mag hebben met een minderjarige zonder aanwezigheid van een begeleider van [daklozenopvang] of een vergelijkbare instelling en te zijner tijd een begeleider vanuit de drieleefsferenvoorziening;
waarbij aan de gecertificeerde instelling (GI) William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering de opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
De Raad adviseert verder om de voorwaarden en het toezicht door de GI dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De Raad heeft hier ter terechtzitting van 11 september 2024 aan toegevoegd dat verdachte ten tijde van de delicten minderjarig was en dat het uitgangspunt dan toepassing van het jeugdstrafrecht is. Daar komt bij dat de voor een plaatsing van verdachte bij [daklozenopvang] de financiering verloopt via de jeugdreclassering en dat daarom toepassing van het jeugdstrafrecht ook nodig is. De Raad adviseert dat naast een deels voorwaardelijke jeugddetentie en het opleggen van bijzondere voorwaarden een werkstraf van pedagogische meerwaarde is, zodat verdachte merkt dat het plegen van delicten consequenties heeft. De Raad adviseert de voorwaarden en het toezicht door de GI dadelijk uitvoerbaar te verklaren, gelet op de ernst van het delict en het recidiverisico.
Ter zitting van 11 september 2024 heeft de deskundige dr. [GZ-psycholoog] verklaard dat de bijzondere voorwaarden, zoals die door de Raad worden geadviseerd, passend zijn. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel acht de deskundige niet in het belang van verdachte. Inmiddels is een WLZ-indicatie afgegeven en dat is de weg die behandeld moet worden. Hoewel de deskundige eerder heeft geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen, is er nu een plek beschikbaar waar verdachte kan wonen totdat er een plek in een drieleefsferenvoorziening beschikbaar is. De financiering van deze plek zal verlopen via de jeugdreclassering.
Ter terechtzitting van 11 september 2024 heeft mevrouw [reclasseringswerker] van de jeugdreclassering aangegeven dat zij op zoek is naar een drieleefsferenvoorziening, maar dat hiervoor (jaren)lange wachtlijsten zijn. Verdachte kan wel op 12 september 2024 bij [daklozenopvang] in [plaats 3] worden geplaatst. Aan deze plaatsing dienen wel voorwaarden te worden verbonden. Verdachte zal mee moeten werken aan reguliere dagbesteding, aangezien verdachte wel werk kan vinden, maar het hem niet lukt om werk te behouden. Er zal gezocht worden naar dagbesteding die bij verdachte past. Daarnaast zal er gelet op de rapportage van de ForCa, één op één begeleiding worden geboden door [daklozenopvang] .
De straf
De rechtbank zal, nu verdachte ten tijde van de delicten de minderjarige leeftijd had, het jeugdstrafrecht toepassen. Ook ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Nu het jeugdstrafrecht zal worden toegepast, zal bij het bepalen van de straf ook artikel 77g Sr worden toegepast, inhoudende dat meerdere straffen naast elkaar kunnen worden opgelegd, zonder voorbehoud.
Uit het advies van de deskundigen is gebleken dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
Gelet op de ernst van het feiten, kan in beginsel niet met een andere strafmodaliteit worden volstaan dan met een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank zal echter rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en met diens persoonlijke omstandigheden. En met het verlopen van de redelijke termijn. De rechtbank zal dan ook geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die langer duurt dan het voorarrest. Wel zal de rechtbank ook een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, zodat aan verdachte ook de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd. Net als de deskundigen, de officier van justitie en de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de geadviseerde bijzondere voorwaarden, met name het verblijf in een drieleefsferenvoorziening, noodzakelijk zijn voor het voorkomen van recidive.
De rechtbank zal daarnaast, gelet op de ernst van de feiten en het belang dat verdachte de gevolgen van zijn handelen ervaart, aan hem een werkstraf opleggen. Op grond van artikel 77g Sr kan deze werkstraf nog worden opgelegd naast de opgelegde jeugddetentie, aangezien de beperking tot maximaal zes maanden onvoorwaardelijke jeugddetentie bij combinatie met een taakstraf sinds 1 februari 2008 geheel is komen te vervallen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is: een jeugddetentie voor de duur van 568 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van drie jaar. De rechtbank merkt daarbij op dat zij de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht heeft berekend op 208 dagen. De officier van justitie heeft het voorarrest berekend op 236 dagen. De rechtbank overweegt dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling van de rechtbank is dat de op te leggen onvoorwaardelijke jeugddetentie langer is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Aan de proeftijd worden de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden gekoppeld. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een uitbreiding van het contactverbod met [zus 1] en [zus 2] , zoals ter terechtzitting door de officier van justitie gevorderd. Deze strafzaak heeft geen betrekking op [zus 1] en [zus 2] .
Wel ziet de rechtbank aanleiding om de bijzondere voorwaarde die ziet op de voor verdachte noodzakelijke hulpverlening aan te vullen door expliciet te vermelden dat de hulpverlening zich ook dient te richten op het thema seksualiteit.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf, gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op het advies van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door de jeugdreclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.