In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 september 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2015. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk uitgesproken op 29 september 2023 en zou eindigen op 27 september 2024. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling met drie maanden, terwijl de vader verzocht om een verlenging van twaalf maanden. De moeder was tegen de verlenging en stelde dat er in de afgelopen periode niets was gebeurd en dat de ondertoezichtstelling een belasting voor de minderjarige was.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 september 2024, waar de ouders en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren, werd duidelijk dat de hulpverlening niet van de grond was gekomen. De kinderrechter merkte op dat de gestelde doelen niet waren behaald en dat er geen zicht was op wanneer de hulpverlening zou kunnen starten. De minderjarige had aangegeven veel weerstand te ervaren in het contact met haar vader, wat onderzocht moest worden. De kinderrechter besloot uiteindelijk de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid om de resterende zes maanden aan te houden, om de voortgang van de hulpverlening te monitoren.
De kinderrechter heeft de GI verzocht om uiterlijk vier weken voor de pro forma datum van 27 maart 2025 verslag uit te brengen over de voortgang van de hulpverlening en de bestaande zorgen. Tevens werd besproken dat de procedure over de zorgregeling samen zou moeten lopen met deze procedure. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kon worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.