ECLI:NL:RBZWB:2024:6520

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
C/02/424619 / JE RK 24-1304
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
  • mr. Hurkmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige met betrekking tot de hulpverlening en contact met de vader

In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 september 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2015. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk uitgesproken op 29 september 2023 en zou eindigen op 27 september 2024. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling met drie maanden, terwijl de vader verzocht om een verlenging van twaalf maanden. De moeder was tegen de verlenging en stelde dat er in de afgelopen periode niets was gebeurd en dat de ondertoezichtstelling een belasting voor de minderjarige was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 september 2024, waar de ouders en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren, werd duidelijk dat de hulpverlening niet van de grond was gekomen. De kinderrechter merkte op dat de gestelde doelen niet waren behaald en dat er geen zicht was op wanneer de hulpverlening zou kunnen starten. De minderjarige had aangegeven veel weerstand te ervaren in het contact met haar vader, wat onderzocht moest worden. De kinderrechter besloot uiteindelijk de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid om de resterende zes maanden aan te houden, om de voortgang van de hulpverlening te monitoren.

De kinderrechter heeft de GI verzocht om uiterlijk vier weken voor de pro forma datum van 27 maart 2025 verslag uit te brengen over de voortgang van de hulpverlening en de bestaande zorgen. Tevens werd besproken dat de procedure over de zorgregeling samen zou moeten lopen met deze procedure. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kon worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/424619 / JE RK 24-1304
datum uitspraak: 23 september 2024
beschikking van de kinderrechter over een verlenging van de ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. W.H.P. de Jongh
en
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. J.J.R. Albicher.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 10 juli 2024;
- het op 12 september 2024 ontvangen verweerschrift van de vrouw.
1.2.
Op 13 september 2024 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Op deze mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld met de kinderrechter in gesprek te gaan over het verzoek. [minderjarige] heeft een brief geschreven en zij heeft op 5 september 2024 een gesprek gehad met de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.2.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 29 september 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] uitgesproken met ingang van 27 september 2023 tot 27 september 2024.
2.5.
Bij beschikking van 7 maart 2024 heeft het hof ’s-Hertogenbosch de beschikking van de kinderrechter van 29 september 2023 bekrachtigd.
2.6.
Ten slotte loopt er bij de rechtbank een procedure met zaaknummer C/02/370903 / FA RK 20-1783. In deze procedure is onder andere de beslissing op de verzoeken tot vaststelling van een zorgregeling aangehouden in afwachting van bericht van de advocaten van partijen en/of de GI over het resultaat van de gesprekken met mevrouw [naam 1] en de wijze waarop de zaak verder moet worden afgedaan.

3.De verzoeken

De GI verzoekt de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een drie maanden (tot 31 december 2024) en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Op de mondelinge behandeling heeft de vader verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van twaalf maanden.

4.De standpunten

4.1.
Voor de onderbouwing van het verzoek geeft de GI het volgende aan. Met inzet van mevrouw [naam 1] is geprobeerd om het contact tussen de vader en [minderjarige] te herstellen. Er zijn drie begeleide contactmomenten geweest, waarvan het eerste moment goed is verlopen. Bij de andere momenten vertoonde [minderjarige] veel weerstand, waarna het traject is afgesloten. Het is niet duidelijk wat er voorafgaand aan het tweede contact is gebeurd en de spanning zo heeft kunnen oplopen. De GI vraagt zich af hoeveel ruimte [minderjarige] ervaart om contact met de vader te hebben en zij vindt het daarom belangrijk om eerst met de ouders aan de slag te gaan. De ouders en [minderjarige] waren aangemeld bij Groei Jeugdhulp voor hulpverlening, maar deze instantie is onlangs failliet verklaard. Hierdoor is er nog geen hulpverlening gestart en is er nog niet gewerkt aan de doelen van de ondertoezichtstelling. Op dit moment heeft de GI contact met andere zorgaanbieders ( [praktijk] in [woonplaats 2] en [psychologenpraktijk] in [plaats] ). Het is noodzakelijk dat de hulpverlening snel wordt opgestart en de GI verwacht hierin flexibiliteit van de ouders.
4.2.
De moeder stemt niet in met een verlenging van de ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling is een belasting voor [minderjarige] en in de afgelopen periode is er helemaal niets gebeurd. Voor [minderjarige] had de moeder zelf hulp ingeschakeld in de persoon van mevrouw [naam 2] , maar dit moest op dringend verzoek van de GI stoppen. Sindsdien is er geen hulpverlening meer gestart. Ook is de moeder van mening dat onjuiste hulpvragen worden gesteld. De weerstand bij [minderjarige] om contact te hebben met de vader is alleen maar groter geworden en het is belangrijk dat naar haar wordt geluisterd en in haar tempo wordt gehandeld. Met de ontwikkeling van [minderjarige] gaat het verder goed, zodat ook hierin geen grond kan worden gevonden om de ondertoezichtstelling te verlengen.
4.3.
De vader stemt in met een verlenging van de ondertoezichtstelling, maar vindt de gevraagde termijn van drie maanden te kort. Hij verzoekt de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van twaalf maanden. Sinds 2020 is geprobeerd om het contact tussen de vader en [minderjarige] vorm te geven. Inmiddels is er helemaal geen contact meer, terwijl er geen contra-indicaties zijn. De vader heeft het gevoel dat aan [minderjarige] geen emotionele toestemming wordt gegeven om contact te hebben met hem. Er is een langere periode nodig waarin de hulpverlening met de ouders en [minderjarige] aan de slag te gaat om onder andere de blokkades bij [minderjarige] weg te nemen.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
De gronden van artikel 1:255 lid 1 BW luiden als volgt: de kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Op basis van de stukken en de toelichting op de mondelinge behandeling constateert de kinderrechter dat de gestelde doelen niet zijn behaald. De hulpverlening is niet van de grond gekomen en op dit moment is er nog geen zicht wanneer de hulpverlening wel kan starten. Daarnaast is iedereen het erover eens dat [minderjarige] hulp moet krijgen, maar de vraag is of dit binnen het gedwongen kader moet. De kinderrechter maakt zich zorgen om [minderjarige] . In haar brief en tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat haar vader haar veel pijn in haar hart heeft gedaan, maar het is voor haar moeilijk om concrete voorbeelden te geven. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] belangrijk om te onderzoeken waarom zij zoveel weerstand ervaart in het contact met haar vader, maar ook moet worden gekeken op welke manier zij haar vader een plek kan geven in haar leven. Dit kan bijvoorbeeld al door een (dun) lijntje van communicatie tussen de vader en [minderjarige] en andersom. [minderjarige] is nog maar negen jaar en hiermee te jong om het hoofdstuk ‘vader’ volledig af te sluiten. Een ander belangrijk onderwerp is het gezamenlijk ouderschap en daarmee samenhangend het verstrekken van informatie over [minderjarige] . Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders hierin allebei andere verwachtingen hebben, waardoor deze informatieverstrekking niet goed loopt. Er ligt een taak voor de GI om dit te stroomlijnen en hierover duidelijke en werkbare afspraken te maken.
5.4.
Op grond van het bovenstaande stelt de kinderrechter vast dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] nog aanwezig is. Daarnaast is de hulpverlening nog niet gestart. Het is belangrijk dat dit onder regie en begeleiding van de GI zo snel mogelijk wordt opgezet. Met inachtneming van het verzoek van de vader zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen voor de duur van zes maanden en de overige zes maanden aanhouden. Op die manier wordt een vinger aan de pols gehouden over het verloop van de hulpverlening.
5.5.
De kinderrechter vraagt de GI om schriftelijk verslag uit te brengen uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datum over de actuele stand van zaken, de voortgang van de hulpverlening en wat dat betekent voor de bestaande zorgen. Ook wordt gevraagd een standpunt in te nemen over het resterende deel van het verzoek. Aan de ouders wordt de gelegenheid geboden om te reageren op het schriftelijk verslag van de GI.
5.6.
Daarnaast heeft de kinderrechter met partijen besproken dat het wenselijk is om de procedure over de zorgregeling (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/370903 / FA RK 20-1783) samen te laten lopen met deze procedure. De advocaten van partijen zullen de rechtbank in genoemde procedure via een F9-formulier vragen om tot een gezamenlijke behandeling over te gaan.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen kan worden uitgevoerd.

6.De beslissing

De kinderrechter
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 27 september 2024 tot 27 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verzoekt de GI om uiterlijk vier weken vóór de pro forma datum van 27 maart 2025, de kinderrechter te informeren over de actuele stand van zaken, de voortgang van de hulpverlening, wat dat betekent voor de bestaande zorgen en het resterende deel van het verzoek;
6.4.
stelt de ouders in de gelegenheid om binnen een week na ontvangst van het verslag van de GI schriftelijk te reageren op dit verslag;
6.5.
houdt het resterende deel van het verzoek aan.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2024 door mr. Van de Kraats, in tegenwoordigheid van mr. Hurkmans.
De schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 23 september 2024
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.