ECLI:NL:RBZWB:2024:6522

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
C/02/426357 / JE RK 24-1618 en C/02/426358 / JE RK 24-1619
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het belang van de verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 september 2024 uitspraak gedaan over een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2015. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige beoordeeld, waarbij grote zorgen zijn geuit over haar veiligheid en welzijn. De minderjarige is onder toezicht gesteld en er zijn ernstige zorgen over de thuissituatie bij de vader, die wordt beschuldigd van intiem terreur en het creëren van een loyaliteitsconflict voor de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het niet in het belang van de minderjarige is om teruggeplaatst te worden bij de vader, gezien de toegenomen zorgen en de noodzaak om haar uit het loyaliteitsconflict te halen. De kinderrechter heeft de GI (gecertificeerde instelling) opgedragen om onderzoek te doen naar de thuissituatie van beide ouders en heeft een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, van 20 september 2024 tot 15 maart 2025. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van de minderjarige niet in gevaar komt door een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft benadrukt dat er snel stappen moeten worden gezet in de hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/426357 / JE RK 24-1618 (spoedverzoek)
C/02/426358 / JE RK 24-1619 (regulier verzoek)
datum uitspraak 18 september 2024
nadere beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd in ‘s-Hertogenbosch,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige], geboren op
[geboortedag] 2015 in [geboorteplaats] , [land] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] , [land] ,
advocaat mr. A.H. van Haga,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. S. Smeets.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Dit blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter van 6 september 2024 en alle daarin vermelde stukken;
- het op 12 september 2024 ontvangen verweerschrift met bijlagen van de vader.
1.2.
Op 13 september 2024 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld. Op de mondelinge behandeling zijn via een Teams-verbinding verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
Twee vertegenwoordigsters van de GI waren fysiek aanwezig op deze mondelinge behandeling.
1.3.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter de behandeling geschorst om een leespauze aan de GI te geven. Zij waren nog niet in de gelegenheid geweest om het verweerschrift van de man te lezen.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van 15 maart 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 15 maart 2024 tot 15 maart 2025.
2.3.
In de procedure met zaaknummer C/02/401666 / FA RK 22-4251 heeft de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar onder andere het hoofdverblijf van [minderjarige] en een zorgregeling. Daarnaast heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] bepaald en een informatieregeling. De definitieve beslissing op de verzoeken over de vaststelling van het hoofdverblijf, de zorgregeling, de inschrijving op school en een informatieregeling is aangehouden in afwachting van het raadsrapport en de resultaten van de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling.
2.4.
Bij beschikking van 6 september 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend bij de moeder met ingang van 6 september 2024 tot 20 september 2024. De beslissing op de resterende verzoeken is aangehouden.

3.De resterende verzoeken

Ter beoordeling liggen nog voor de verzoeken van de GI om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij moeder met gezag voor de duur van twee weken en aansluitend een machtiging uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling bij moeder met gezag. Daarnaast verzoekt de GI om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
Voor de onderbouwing van haar verzoek geeft de GI aan dat de rechtbank in de procedure tussen de ouders over het hoofdverblijf en de zorgregeling de Raad opdracht heeft gegeven om een raadsonderzoek te verrichten. Uit dit raadsrapport komen ernstige zorgen naar voren over de veiligheid van [minderjarige] en het grote loyaliteitsconflict waarin zij zit. [minderjarige] is al jaren getuige van spanningen en conflicten tussen de ouders. Er worden signalen gezien van intiem terreur van de vader naar de moeder en van de vader naar de stiefmoeder. [minderjarige] wordt blootgesteld aan spanningen binnen het gezin van de vader. Deze zorgen zijn bij de GI versterkt. Zij hebben van de moeder een geluidsopname ontvangen tussen haar en de stiefmoeder van [minderjarige] . Het gesprek tussen de GI en de stiefmoeder naar aanleiding van die geluidsopname bevestigt, samen met de inhoud van de opname, de zorgen over intiem terreur. Ook zijn de zorgen versterkt doordat [minderjarige] openlijk aan de betrokken jeugdbeschermer en de Raad heeft verteld over de agressie die de vader gebruikt en het feit dat de vader de veiligheidsafspraken niet wil ondertekenen. Op dit moment is de hulpverlening vanuit [praktijk] ook nog niet gestart. Bovenstaande zorgen maken dat een machtiging tot uithuisplaatsing nodig is voor de duur van de ondertoezichtstelling. Wanneer [minderjarige] terugkeert naar de vader, bestaat het risico dat zij direct in een spanningsvolle leefsituatie terecht komt. Tijdens de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden gestart met hulpverlening en kan worden ingezet op begeleide omgang tussen [minderjarige] en de vader.
4.2.
De vader geeft aan dat de gronden voor de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing ontbreken. [minderjarige] wordt niet bedreigd in haar ontwikkeling als zij weer terug gaat naar de vader en ook is geen sprake van een ernstig gevaar. De vader maakt zich grote zorgen om [minderjarige] . Zij is uit haar vertrouwde omgeving weggerukt en zit daarnaast in een enorm loyaliteitsconflict. Hulpverlening is hard nodig en de vader werkt hieraan mee. De vader weet zich geen raad met de argumenten van de GI die hebben geleid tot dit verzoek. De argumenten berusten op aannames en alleen op stellingen van de moeder. De vader betwist uitdrukkelijk dat sprake is van intiem terreur en voelt zich niet gehoord door de GI.
4.3.
De moeder maakt zich grote zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader. Het gedrag van de vader is onvoorspelbaar en hij weigert de veiligheidsafspraken te ondertekenen. Daarnaast is sprake van intiem terreur richting de moeder en dit raakt ook [minderjarige] . Het is in het belang van [minderjarige] dat zij voor een langere periode bij haar blijft. [minderjarige] verblijft ook dan in een voor haar vertrouwde omgeving en haar veiligheid is gewaarborgd. Ook de hulpverlening kan door blijven lopen. Inmiddels gaat [minderjarige] naar school en op school zal worden gestart met gesprekjes.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2.
Bij (mondelinge) beslissing van 6 september 2024 heeft de kinderrechter onder andere een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de moeder voor de duur van twee weken (tot 20 september 2024), zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De ouders, bijgestaan door hun advocaten, en de GI zijn inmiddels gehoord. Naar aanleiding daarvan is naar het oordeel van de kinderrechter niet gebleken dat sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven tot een ander oordeel. Dat betekent dat de spoedbeslissing niet wordt herroepen.
5.3.
De kinderrechter ziet zich voor de vraag gesteld of de situatie inmiddels is veranderd en de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn. In haar beoordeling betrekt de kinderrechter het volgende. De zorgen die op het moment van de spoedbeslissing aanwezig waren zijn er nog altijd. In een gesprek met de Raad voor de Kinderbescherming en met de betrokken jeugdbeschermer heeft [minderjarige] verteld dat de vader vaak boos is, schreeuwt en haar kan slaan. In een tweede gesprek tussen [minderjarige] en de gedragsdeskundige is naar voren gekomen dat het verhaal van [minderjarige] authentiek overkomt. Het verhaal van [minderjarige] baart de kinderrechter grote zorgen, maar tegelijkertijd moet niet uit het oog worden verloren dat [minderjarige] in een groot loyaliteitsconflict verkeerd. Het is belangrijk dat nader onderzoek wordt gedaan naar de uitspraken van [minderjarige] . Daarnaast heeft de stiefmoeder signalen naar voren gebracht van intiem terreur door de vader. Inmiddels blijkt echter dat zij niet eenduidig is in haar verhaal. Het ontbreekt de kinderrechter aan brondocumenten, zodat niet is na te gaan wat de exacte inhoud is geweest van het verhaal van [minderjarige] en de signalen van de stiefmoeder. Gelet op de ernst van de situatie is dit wel meer dan wenselijk. In haar beoordeling van het verzoek betrekt de kinderrechter ook dat [minderjarige] nu al twee keer bij een van haar ouders is weggehaald. Dit heeft al veel met haar gedaan. Op de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat [minderjarige] naar school gaat en dat zij op school hulp zal krijgen met de vragen die zij heeft. Dit heeft de vader niet betwist. Gelet op het bovenstaande is de kinderrechter van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is om nu teruggeplaatst te worden bij de vader. Er zijn al langere tijd grote zorgen over [minderjarige] en deze zorgen zijn alleen maar toegenomen. De kinderrechter zal het verzoek van de GI toewijzen. Daarnaast wijst de kinderrechter de GI en alle betrokken partijen er op dat het ‘vijf voor twaalf’ is om ervoor te zorgen dat [minderjarige] uit haar loyaliteitsconflict wordt gehaald. Ook moet er zo snel mogelijk onderzoek worden gedaan naar de thuissituatie van beide ouders. De kinderrechter hoopt dat met een vaste jeugdbeschermer er daadwerkelijk stappen worden gezet in de hulpverlening.
5.4.
De kinderrechter verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten van 20 september 2024 tot 15 maart 2025.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen kan worden uitgevoerd. De kinderrechter merkt ook op dat deze beschikking in België rechtstreeks uitvoerbaar is op grond van artikel 34 van de verordening Brussel II bis ter.

6.De beslissing

De kinderrechter
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder met ingang van 20 september 2024 tot 15 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Kraats, kinderrechter, en, in tegenwoordigheid van mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.