ECLI:NL:RBZWB:2024:6527

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
C/02/423229 / FA RK 24-2614
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgang en uitbreiding van raadsonderzoek in een familiekwestie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 september 2024, is een verzoek ingediend door de vrouw om vervangende toestemming te verkrijgen voor een vakantie van haar minderjarige kind, en om de man het recht op omgang met het kind te ontzeggen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. V.J.C. Pieters, en de man, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Heerd, zijn beiden betrokken in een complexe familiekwestie die voortvloeit uit hun eerdere huwelijk en de zorgregeling voor hun minderjarige kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds september 2022 geen contact meer is geweest tussen de man en het kind, en dat er in februari 2024 aangifte is gedaan tegen de man wegens seksueel misbruik van het kind. Dit heeft geleid tot een beschermingsonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 september 2024 is het kind in de gelegenheid gesteld om zijn mening te uiten, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van het kind is om de omgang met de man tijdelijk te ontzeggen totdat het onderzoek van de Raad is afgerond. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor de vakantie afgewezen, omdat de man inmiddels toestemming had gegeven voor de reis. De rechtbank heeft de Raad verzocht om het onderzoek uit te breiden en te rapporteren over de mogelijkheden van een zorgregeling tussen de man en het kind. De zaak is aangehouden voor zes maanden in afwachting van het rapport van de Raad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/423229 / FA RK 24-2614
beschikking d.d. 23 september 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. V.J.C. Pieters te Goes,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S.C. van Heerd te Venlo.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, hierna te noemen: de Raad.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit het navolgende stukken:
- het op 6 juni 2024 ontvangen verzoekschrift strekkende tot vervangende toestemming vakantie/jeugdkamp minderjarige ex artikel 1:253A BW, met bijlagen;
- het op 19 juni 2024 ingekomen verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- het op 11 juli 2024 ingekomen verweerschrift naar aanleiding van het zelfstandige verzoek, tevens houdende (aanvullende) zelfstandige verzoeken, met bijlagen;
- de op 13 september 2024 ingekomen wijziging van het verzoek.
1.2. De verzoeken zijn behandeld op de mondelinge behandeling van 13 september 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3. De hierna te noemen [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken in een kindgesprek en heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt op 10 september 2024. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Partijen, Nederlanders, zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 13 februari 2013 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 22 april 2013 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen is het navolgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2009.
2.3.
De [minderjarige] verblijft bij de vrouw. Partijen hebben het gezamenlijk gezag over [minderjarige] .
2.4.
Bij voornoemde beschikking van 13 februari 2013 heeft deze rechtbank bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben. Verder is tussen de man en [minderjarige] een zorgregeling vastgesteld en tevens is een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] bepaald.
2.5.
Bij beschikking van 5 september 2013 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch voornoemde beschikking van 13 februari 2013 vernietigd voor zover het betreft de haal- en brengregeling van de vastgestelde zorgregeling.
2.6.
Uit de beschikking van deze rechtbank van 28 september 2016 volgt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de zorg- en contactregeling. Onder wijziging van de beschikking van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 5 september 2013 voor wat betreft de zorg- en contactregeling is bepaald dat:
- de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar zoals door partijen overeengekomen en vastgelegd in het door partijen ondertekende ouderschapsplan van 9 juli 2016;
- het ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking en aan de beschikking zal worden gehecht.
2.7.
Uit dit ouderschapsplan volgt – voor zover hier van belang – dat de man en [minderjarige]
gerechtigd zijn tot contact met elkaar gedurende één weekend per veertien dagen. Op vrije dagen van [minderjarige] , indien het werk van ouders dit toelaat, zal het omgangsweekend starten op vrijdagmiddag 16:00 uur. Tijdens schooldagen start het omgangsweekend op vrijdagavond om 19:00 uur. Indien [minderjarige] op vrijdag vrij is, voorafgaand aan het omgangsweekend, zoals opgenomen in de schoolgids, dan start het omgangsweekend op donderdagavond om 19:00 uur. Het omgangsweekend loopt tot zondagavond 19:00 uur. De vrouw brengt op donderdag of vrijdag en de man brengt terug op zondagavond. Verder zal wekelijks op woensdag om 17:30 uur een telefonisch contact plaatsvinden waarbij [minderjarige] de andere ouder belt. Vakanties en feestdagen worden bij helfte gedeeld volgens het schema dat als bijlage 1 aan het ouderschapsplan is gehecht.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij beschikking:
- ter vervanging van de toestemming van de man, aan de vrouw, toestemming te verlenen zodat de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] in de periode van 2 augustus tot en met 9 augustus 2024 naar [plaats] kan afreizen in verband met een vakantie/jongerenreis/kamp en daar te mogen verblijven.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man en verzoekt
Primair:
- te bepalen dat de man het recht op omgang met de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] dient te worden ontzegd.
Subsidiair:
- te bepalen dat de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg d.d. 28 september 2016 en het daaraan gehechte ouderschapsplan door partijen op 9 juli 2016 ondertekend te wijzigen enkel en alleen voor wat betreft de daarin vastgelegde zorgregeling tussen de man en [minderjarige] en bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat er eenmaal per maand contact plaats vindt tussen [minderjarige] en de man voor de duur van 1 uur onder begeleiding zodra [minderjarige] daaraan toe is, dan wel een zodanige zorgregeling vast te stellen als de rechtbank juist acht;
- te bepalen dat de zorgregeling tussen de man en [minderjarige] zoals vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg d.d. 28 september 2016 en het daaraan gehechte ouderschapsplan door partijen op 9 juli 2016 ondertekend wordt opgeschort gedurende het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming.
3.2.
De man voert verweer. De man geeft (alsnog) toestemming voor de reis van [minderjarige] naar [plaats] . Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de man, na wijziging van zijn verzoek:
a. primair:de vrouw te veroordelen – al dan niet na een door de rechtbank in goede justitie te bepalen opbouwfase – tot nakoming van de bij beschikking van de rechtbank d.d. 28 september 2016 en bij ouderschapsplan d.d. 9 juli 2016 vastgestelde zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige] , zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of dagdeel dat de vrouw nalaat uitvoering te geven aan de in deze te wijzen beschikking;
b. subsidiair:alvorens op het onder a. genoemde verzoek te beslissen, de Raad voor de Kinderbescherming opdracht te geven tot het doen van onderzoek en het uitbrengen van advies over de wijze waarop het contact tussen [minderjarige] en de man kan worden hersteld en aangaande de hervatting van in de onder a genoemde beschikkingen gewezen zorg- en contactregeling.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van belang, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Vervangende toestemming vakantie/jeugdkamp;
4.1.
De vrouw heeft verzocht - ter vervanging van de toestemming van de man - aan haar toestemming te verlenen zodat de [minderjarige] in de periode van 2 augustus tot en met 9 augustus 2024 naar [plaats] kan afreizen in verband met een vakantie/jongerenreis/kamp en daar kan verblijven.
4.2.
Nu hetgeen wordt verzocht over de periode tot 2 augustus tot en met 9 augustus 2024 reeds is verstreken, en de man in verweer bovendien alsnog tijdig zijn toestemming heeft gegeven voor voornoemde vakantie en de [minderjarige] feitelijk ook naar [plaats] is afgereisd, zal de rechtbank dit verzoek van de vrouw wegens gebrek aan belang afwijzen.
Zorgregeling;
4.3.
In geschil zijn nog de verzoeken van de man tot nakoming van de eerder bepaalde zorgregeling alsmede de verzoeken van de vrouw tot (primair) ontzegging van de omgang dan wel (subsidiair) een begeleide omgangsregeling te bepalen van 1 uur per maand zodra [minderjarige] hier aan toe is, dan wel de zorgregeling op te schorten.
4.4.
Op het onderhavige geschil zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e BW van toepassing. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.5.
Op grond van artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.6.
Tussen partijen is niet geschil dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, nu [minderjarige] en de man al sinds september 2022 geen contact meer met elkaar hebben.
4.7.
Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven.
4.8.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat een vergelijk tussen partijen niet mogelijk is omdat de standpunten al reeds langere tijd ver uit elkaar liggen.
4.9.
Ingevolge artikel 1:253a lid 2 BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Op grond van lid 2 van dit artikel kan deze regeling onder andere omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
4.10.
In artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat dat de rechtbank een ouder ook het recht op omgang kan ontzeggen. Dat kan alleen als er sprake is van één van de volgende omstandigheden:
  • omgang zou schadelijk zijn voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
  • de ouder is ongeschikt of niet in staat tot omgang met het kind;
  • het kind is twaalf jaar of ouder en heeft laten weten dat hij echt geen contact met de ouder wil;
  • er is een andere redenen waarom omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.11.
Uit de stukken en verhandelde tijdens de mondelinge behandeling volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van een complexe en zeer zorgelijke situatie. Er wordt vanaf september 2022 geen uitvoering meer gegeven aan de zorgregeling tussen [minderjarige] en zijn vader. Verder is er in februari 2024 tegen de man aangifte gedaan wegens seksueel misbruik van [minderjarige] . Door de Raad locatie Rotterdam is inmiddels een beschermingsonderzoek gestart, waaruit zal blijken of [minderjarige] al dan niet in zijn ontwikkeling wordt bedreigd.
4.12.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen besproken dat de Raad voornoemd beschermingsonderzoek zal uitbreiden met een onderzoek naar de (on)mogelijkheden van een zorgregeling tussen de man en [minderjarige] en welke hulpverlening eventueel passend is. De rechtbank verzoekt de Raad om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke zorgregeling tussen de man en [minderjarige] past het beste bij de belangen van [minderjarige] ?
- Hoe moet die regeling eruit gaan zien?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
- Zijn er gronden aanwezig om de omgang tussen de man en [minderjarige] te ontzeggen?
4.13.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
4.14.
De rechtbank acht het voor de duur van het onderzoek van de Raad niet passend om alsnog een voorlopige zorgregeling tussen [minderjarige] en de man te bepalen. Uit de stukken en ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] bij zijn standpunt blijft dat hij zijn vader niet wil zien. Hij heeft op verschillende momenten zijn beschuldigingen aan de man over seksueel misbruik geuit. De man ontkent dit ten stelligste. Zowel in het geval dat het waar is, als in het geval dat het niet waar is, is dat zeer ernstig. Daar dient eerst meer zicht op te komen. [minderjarige] heeft al met de kinderrechter gesproken in het kader van de onderhavige procedure en daarin nogmaals bevestigd dat hij zijn vader niet wil zien. Ook zal [minderjarige] nog met de Raad voor de Kinderbescherming spreken over het contact met zijn vader. Dit verhoudt zich niet met het alsnog opstarten van een eerste contactmoment. De Raad heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven het niet passend te achten om op dit moment het contact tussen [minderjarige] en vader – in afwachting van de uitkomsten van het raadsonderzoek, waarin ook onderzoek gedaan zal worden naar de (on)mogelijkheden van een zorgregeling tussen [minderjarige] en de man – alsnog op te starten. De rechtbank acht het contact tussen [minderjarige] en de man op dit moment gelet op het voorgaande in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . De rechtbank zal dan ook een tijdelijk verbod – voor de duur van het onderzoek van de Raad – aan de man opleggen om met [minderjarige] contact te hebben.
4.15.
Het subsidiaire verzoek van de vrouw onder gedachtestreepje twee zal in zoverre dan ook worden toegewezen.
4.16.
De rechtbank houdt de zaak ten aanzien van de definitieve zorgregeling – in afwachting van het rapport en advies van de Raad – voor de duur van zes maanden aan. De zaak zal worden verwezen naar
de familiekamerrol van [datum] 2025, teneinde de Raad in de gelegenheid te stellen alsdan zijn rapport en advies over te leggen. Partijen zullen na ontvangst van het rapport van de Raad in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren, alsmede het door hen gewenste verdere procesverloop kenbaar te maken.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst af het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor de vakantie/jeugdkamp van [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2009;
5.2.
verbiedt de man met ingang van heden contact te hebben met voormelde [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2009, voor de duur van het onderzoek van de Raad;
5.3.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Rotterdam het beschermingsonderzoek uit te breiden met een onderzoek ter beantwoording van de hierboven onder rechtsoverweging 4.12. vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór de hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan (de raadslieden van) partijen;
5.4.
houdt de behandeling van de zaak ten aanzien van de overige verzoeken betreffende de definitieve zorgregeling aan tot de
familiekamerrol van [datum] 2025 PRO FORMA, zulks in afwachting van het rapport en advies van de Raad en de reacties van partijen hierop en het door hen gewenste verdere procesverloop.
Deze beschikking is gegeven door mr. Voorn, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2024, in tegenwoordigheid van De Pooter, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt..