ECLI:NL:RBZWB:2024:6530

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
C/02/423205 KG ZA 24-260
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor vakantie met minderjarigen in het buitenland

In deze zaak heeft de vrouw een kort geding aangespannen om vervangende toestemming te verkrijgen voor een vakantie met haar minderjarige kinderen naar Turkije, van 10 tot en met 23 juli 2024. De man, de vader van de kinderen, heeft zijn instemming geweigerd, omdat hij vreest dat de vakantie het hulpverleningstraject van de kinderen zal verstoren en dat de vrouw niet zal terugkeren van de vakantie. De vrouw heeft echter betoogd dat er geen contra-indicaties zijn voor de vakantie en dat de betrokken hulpverleners geen bezwaren hebben geuit. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juli 2024 is de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de belangen van de minderjarigen en de privacy van de partijen voorop stonden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vordering vaststaat en dat de zorgen van de man niet voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vakantie in het belang van de minderjarigen is en heeft de vordering van de vrouw toegewezen, met de voorwaarde dat het contactmoment tussen de man en de kinderen op 22 juli 2024 gecompenseerd wordt na de terugkeer van de vrouw en de kinderen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/423205 / KG ZA 24-260
Vonnis in kort geding van 4 juli 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
eisende partij,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Koop-van Vliet te Breda,
tegen
[de man],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom,
betreffende de minderjarigen
- [minderjarige 1]geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2015, hierna: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2016, hierna: [minderjarige 2] .
Als informant in deze zaak wordt aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met bijlagen;
- de conclusie van antwoord met bijlagen;
- de brief van de advocaat van de vrouw met bijlagen;
- de mondelinge behandeling van 4 juli 2024
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast zijn verschenen de vertegenwoordigster van de Raad en de vertegenwoordigster van de GI.
1.4.
De zaak is gelijktijdig met het verzoek betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling (zaaknummer: C/02/423873 / JE RK 24-1175) behandeld. Deze zaak is afgedaan bij aparte beschikking.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de navolgende thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2015;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2016.
2.2.
De man heeft de minderjarigen erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 11 augustus 2024 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI.
2.4.
De rechtbank heeft bij beschikking van 3 juni 2024 bepaald dat:
de beschikking van 8 november 2022 en het vonnis van 26 april 2023 worden gewijzigd, in die zin dat de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot contact met elkaar eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 10:00 uur tot 19:00 uur bij de man thuis, waarbij:
- de man de kinderen bij de vrouw ophaalt en de vrouw de kinderen bij de man ophaalt (of andersom, in overleg met de GI);
- de contactmomenten (deels) begeleid worden (door SDW);
- de regie over de verdere uitbreiding met een logeerdag/nacht van het contact in handen is van de GI, in samenspraak met Prisma en SDW;
- indien er sprake is van een overnachting, beide kinderen om en om bij de man overnachten zodat zij een eigen kamer hebben.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert - samengevat - toestemming ter vervanging van de instemming van de man om met de minderjarigen in de periode van 10 juli 2024 tot en met 23 juli 2024 op vakantie te gaan naar [plaats], Turkije.
3.2.
De vrouw legt aan de vordering het volgende ten grondslag. De man heeft niet gereageerd op haar verzoek om toestemming te verlenen om met de minderjarigen op vakantie te gaan. Volgens de vrouw zijn er geen contra-indicaties voor een vakantie met de minderjarigen in het buitenland. De vrouw heeft de minderjarigen niet te pas en te onpas bij de man weggehouden. Daar waren op dat moment redenen voor en dat heeft geleid tot een wijziging in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De vrouw en de minderjarigen krijgen sinds maart 2024 Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (IAG). Hierdoor is er meer rust gekomen in haar gezin en weet zij beter om te gaan met het gedrag van de minderjarigen. De begeleidster van de vrouw gaat in dezelfde periode als de vrouw en de minderjarigen op vakantie waardoor er geen behandeling plaatsvindt. Volgens de vrouw zal een vakantie haar en de minderjarigen juist goed doen en ontspanning geven. Ter onderbouwing van haar standpunt legt de vrouw het bericht over van mevrouw [naam], behandelaar IAG, waarin zij aangeeft dat zij geen zorgen heeft over een vakantie van de vrouw en de minderjarigen in het buitenland. Volgens mevrouw [naam] heeft de vrouw de vakantie goed voorbereid en heeft zij voorzorgsmaatregelen genomen. De vrouw betwist met klem dat zij voornemens zou zijn om de minderjarigen naar het buitenland te ontvoeren. Zij vraagt toestemming voor een vakantie naar [plaats], Turkije. Als de vrouw naar een ander land zou willen reizen, heeft zij daar opnieuw toestemming voor nodig. Het leven van de moeder en de minderjarigen is verbonden aan Nederland. De vrees van de man dat zij naar het buitenland zou willen emigreren is dan ook onterecht. De vrouw is bereid om de man te compenseren voor het contactmoment op 22 juli 2024.
3.3.
De man voert verweer. De man concludeert tot afwijzing van de vordering van de vrouw. De man voert het volgende aan. De vrouw heeft, zonder dat daar enige aanleiding toe was, de minderjarigen gedurende drie maanden bij hem weggehouden. De stellingen van de vrouw daarover zijn onterecht voor waar aangenomen, aldus de man. Volgens de man heeft de vrouw in de thuissituatie al grote moeite om met het gedrag van de minderjarigen en met name [minderjarige 2] om te gaan. Hij vreest dat de minderjarigen door een vakantie in het buitenland ontregeld zullen raken en meer zullen gaan opspelen. Op die momenten kan de vrouw geen beroep doen op een hulpverlener, omdat zij in het buitenland verblijft. De man heeft daarnaast het vermoeden dat de vrouw met de minderjarigen zal vertrekken naar haar familie in Spanje. Volgens de man heeft de vrouw geen reden meer om in Nederland te blijven, omdat haar relatie verbroken is en er wordt overwogen om de minderjarigen uit huis te plaatsen. De man vindt het verder niet in het belang van de minderjarigen, dat het traject van het SDW, waarin het contact tussen de minderjarigen en de man begeleid wordt, door de vakantie van de vrouw wordt onderbroken. De man heeft niet gereageerd op de berichten van de vrouw, omdat er binnen de ondertoezichtstelling afspraken zijn gemaakt over de communicatie. De man wil zich aan deze afspraken houden. De vrouw heeft, tegen deze afspraken in, de man gemaild met het verzoek om binnen vier uur de formulieren in te vullen en terug te sturen. De man was op dat moment aan het werk en kon hierop niet antwoorden. Om de hiervoor genoemde redenen kan de man niet instemmen met een vakantie van de minderjarigen met de vrouw in het buitenland.
3.5.
De vertegenwoordigster van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij geen bezwaar heeft tegen de voorgenomen vakantie van de vrouw met de minderjarigen. Zij heeft met mevrouw [naam] overlegd en heeft van haar vernomen dat er in die periode sowieso geen begeleiding in de thuissituatie van de vrouw, omdat mevrouw [naam] dan zelf ook op vakantie is. Mevrouw [naam] verwacht niet dat de minderjarigen tijdens de vakantie onhandelbaar zullen worden of zijn. Zij verwacht juist een positief effect van de vakantie op de onderlinge band tussen de vrouw en de minderjarigen. Er zijn wel zorgen over de minderjarigen, maar de vrouw is daarover heel open in het contact met haar hulpverleners. De GI heeft geen signalen of zorgen dat de vrouw met de minderjarigen naar het buitenland zou willen emigreren.
3.6.
De vertegenwoordigster van de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij evenmin bezwaren ziet voor een vakantie van de vrouw en de minderjarigen in het buitenland. Een vakantie brengt doorgaans ontspanning, wat positief kan werken op de band tussen de vrouw en de minderjarigen. Een vakantie in het buitenland doorbreekt de dagelijkse structuur, maar dat is niet van dien aard dat dit het hulpverleningstraject doorkruist of schadelijk zou zijn voor de minderjarigen. De zorgen die de man heeft, lijken niet nodig te zijn, aldus de Raad.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vordering vast. Zij is van plan om op 10 juli 2024 met de minderjarigen op vakantie te gaan naar [plaats], Turkije.
4.2.
De vorderingen over en weer zijn door partijen in het kader van een kortgedingprocedure aan de voorzieningenrechter voorgelegd. Dit betekent dat voor de beoordeling daarvan de voorzieningenrechter is gehouden aan de voorlopige merites van de zaak en van afweging van de belangen van partijen (in beginsel) beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
4.3.
Indien het gezag over een minderjarige door de ouders gezamenlijk wordt uitgeoefend en een van deze ouders met de minderjarige naar het buitenland wil reizen, zal deze ouder vooraf de instemming moeten verkrijgen van de ouder die niet meereist. Als de instemming van de andere ouder niet wordt verkregen, kan de rechtbank worden verzocht om ter vervanging van die instemming toestemming te verlenen om alsnog met de minderjarige naar het buitenland te mogen afreizen (op basis van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)).
4.4.
Bij de beoordeling van de vordering van de vrouw staat voorop, dat het doorgaans in het belang is van een minderjarige om met zijn of haar ouder op vakantie te gaan. De man heeft echter grote zorgen over de minderjarigen, als zij met de vrouw in het buitenland op vakantie zouden gaan. Deze zorgen zijn in deze situatie niet geheel onterecht. De minderjarigen staan onder toezicht van de GI en er lopen verschillende hulpverleningstrajecten om zicht te krijgen op de gedragsproblematiek van de minderjarigen, om de vrouw te helpen om daarmee in haar thuissituatie om te gaan en om de man te ondersteunen in het herstel van contact met de minderjarigen. De man heeft moeite met de manier waarop de vrouw hem om toestemming heeft gevraagd om met de minderjarigen op vakantie te gaan. Zij heeft, tegen de gemaakte afspraken in, rechtstreeks (via e-mail) contact met hem gezocht. De man voelde zich hierdoor overvallen, omdat hij volgens de vrouw binnen vier uur moest reageren. De voorzieningenrechter begrijpt dat dit op dat moment tot deze gevoelens kon leiden, maar inmiddels heeft de man voldoende tijd gehad om – al dan niet samen met zijn advocaat – te overleggen en om na te denken over het al dan niet geven van toestemming aan de vrouw. Dit bezwaar is nu dan ook niet meer relevant.
4.5.
De man vreest verder dat de vrouw en de minderjarigen niet zullen terugkeren van hun vakantie en bij de familie van de vrouw in Spanje gaan wonen. De voorzieningenrechter ziet geen redenen waaruit zou blijken dat die zorg van de man terecht is. De vrouw heeft wellicht familie in Spanje wonen, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat de vrouw het voornemen heeft om bij hen te gaan wonen. De vrouw vraagt bovendien toestemming om met de minderjarigen naar Turkije af te reizen en niet naar Spanje. Voor een reis naar Spanje zal zij opnieuw toestemming van de man nodig hebben. De vrouw en de minderjarigen zijn geworteld in Nederland. Er is niet gebleken dat zij zich aan het voorbereiden is om te vertrekken naar het buitenland en dat zij de banden in Nederland aan het verbreken is. Daarnaast biedt internationale regelgeving (de Brussel II-ter Verordening en het Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980) de mogelijkheid om de minderjarigen terug te laten geleiden, in het geval dat de vrouw zonder toestemming in het buitenland zou blijven.
4.6.
De man maakt zich verder zorgen dat de vakantie van de vrouw en de minderjarigen de lopende hulpverleningstrajecten doorkruist. De voorzieningenrechter deelt die zorg niet. De bij de minderjarigen en de vrouw betrokken hulpverleners hebben aangegeven dat de vakantie het hulpverleningsproces niet zal belemmeren. Zij verwachten juist een positief effect van de vakantie op het welzijn van de vrouw en de minderjarigen en hun onderlinge band. En dit zal na terugkomst ten goede komen aan het verdere verloop van het hulpverleningstraject. Op basis van de door de GI, de IAG en de Raad gegeven informatie, concludeert de voorzieningenrechter dat er geen contra-indicatie is voor een vakantie van de vrouw met de minderjarigen in [plaats], Turkije. De voorzieningenrechter zal de vordering van de vrouw dan ook toewijzen.
4.7.
De voorzieningenrechter gaat er wel van uit dat het contactmoment tussen de man en de minderjarigen op 22 juli 2024, wat valt in de vakantie van de vrouw met de minderjarigen, zo snel mogelijk en in afstemming met de SDW, wordt gecompenseerd met de eerstvolgende zaterdag na dat de vrouw en de minderjarigen in Nederland zijn teruggekeerd (of een andere dag in het geval dat de zaterdag niet mogelijk is).
4.8.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

5.1.
De voorzieningenrechter
5.2.
verleent de vrouw – ter vervanging van de ontbrekende instemming van de man – een verklaring van toestemming om met de minderjarigen
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2015;
- [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2016
in de periode van 10 juli 2024 tot en met 23 juli 2024 op vakantie te gaan naar [plaats] te Turkije;
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sumner, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2024 in tegenwoordigheid van Joosen, griffier.