ECLI:NL:RBZWB:2024:6531

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
C/02/423873 JE RK 24-1175
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 4 juli 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De gecertificeerde instelling WILLIAM SCHRIKKER JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING heeft verzocht om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen, omdat de hulpverleningstrajecten nog niet zijn afgerond. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarigen nog steeds ernstig wordt bedreigd en dat de hulpverlening noodzakelijk is. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de opvoedsituatie en de samenwerking tussen hen. De moeder heeft ingestemd met de verlenging, maar pleit voor een tussentijdse toetsing. De vader steunt het verzoek van de GI. De kinderrechter heeft geoordeeld dat een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar gerechtvaardigd is, gezien de huidige situatie en de nog te doorlopen hulpverleningstrajecten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/423873 / JE RK 24-1175
Datum uitspraak: 4 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. A. Koop-van Vliet te Breda,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 19 juni 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De zaak is gelijktijdig met het kort geding van de moeder betreffende het verkrijgen van vervangende toestemming voor een vakantie met de minderjarigen in Turkije (zaaknummer C/02/423205 KG ZA 24-260) behandeld. In het kader van dit kort geding is ook een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest. Het kort geding is afgedaan bij apart vonnis.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt het volgende ten grondslag aan het verzoek. Uit onderzoek van Groei Jeugdhulp blijkt dat de minderjarigen hechtingsproblematiek hebbben en fors klem zitten in een loyaliteitsconflict, waardoor ze het gevoel hebben dat ze het niet leuk mogen hebben bij beide ouders. Vanwege hun problematiek vragen de minderjarigen meer van een opvoeder dan een gemiddeld kind. Daarnaast zijn er grote zorgen over het emotioneel welbevinden van [minderjarige 2] . De ouders hebben stappen gemaakt om de zorgen weg te nemen, maar dit is nog niet gelukt. In maart 2024 is er met spoed intensieve ambulante gezinsbehandeling (IAG) ingezet vanuit [jeugdzorg] bij de moeder in de thuissituatie, om een uithuisplaatsing te voorkomen. Dit traject duurt zeven maanden en bestaat uit drie fases. Momenteel is de tweede fase, de werkfase, gestart. De GI en [jeugdzorg] zien dat moeder enorm haar best doet om voor de minderjarigen te zorgen, maar er wordt ook gezien dat de minderjarigen, door hun kindeigenproblematiek en het belaste verleden van de moeder, veel vragen van de moeder. De moeder heeft voor zichzelf hulp gezocht om aan haar trauma’s te werken. De GI maakt zich zorgen of de opvoedsituatie bij de moeder thuis met hulpverlening passend is, gezien de kindeigenproblematiek van de minderjarigen en de belastbaarheid van de moeder.
4.2.
De vader ziet de minderjarigen eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur bij hem thuis. De contactmomenten worden (deels) begeleid door het SDW. In samenspraak met [jeugdzorg] en het SDW voert de GI de regie over de verdere uitbreiding met een logeerdag/nacht. De GI ziet een vader die graag een grotere rol wil spelen in het leven van de minderjarigen. De GI maakt zich zorgen over de samenwerking tussen de ouders. Het lukt niet om tot een constructieve samenwerking te komen en in het belang van de minderjarigen te denken en te handelen. De GI heeft nog niet ingezet op ouderschapsbemiddeling, omdat de ouders hiervoor gemotiveerd moeten zijn. De huidige focus ligt op het IAG traject bij de moeder, de contactregeling met de vader en de hulpverlening voor de minderjarigen. De GI vindt voortzetting van de ondertoezichtstelling dan ook nog noodzakelijk. De GI verwacht nog wel een jaar nodig te hebben om de bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen weg te kunnen nemen. Na afloop van het IAG traject, zijn er nog zorgen waar aan gewerkt moet worden. Er moet nog gekeken worden naar wat passend is voor [minderjarige 2] en wat hij nodig heeft om zich zo goed mogelijk te kunnen ontwikkelen. Het is nog niet duidelijk of er bij [minderjarige 2] sprake is van kindeigenproblematiek en of hij bij de moeder kan blijven wonen. Verder moet nog gevolgd worden of dat de gegeven adviezen duurzaam worden opgevolgd. Daarnaast moet er nog zicht komen op de opvoedsituatie bij de vader. Er moet ook nog gewerkt worden aan de oudercommunicatie. Een ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden is daarvoor niet toereikend.
4.3.
De moeder stemt in met het verzoek van de GI, maar ziet geen noodzaak om de ondertoezichtstelling nog voor de duur van een jaar te verlengen. De moeder merkt de positieve effecten van de IAG op de minderjarigen. In dit traject wordt er ook gekeken naar wat [minderjarige 2] voor zijn ontwikkeling nodig heeft en wat hij op school nodig heeft. De moeder heeft niet gezien dat het SDW-traject nog een jaar moet duren. Volgens de moeder kan de ouderschapsbemiddeling meteen starten. De minderjarigen zijn aanvankelijk onder toezicht gesteld, zodat de benodigde onderzoeken gefinancierd konden worden. Het is dan nu te voorbarig om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar te verlengen. De moeder wil graag dat er over zes maanden een toetsingsmoment komt, zodat dan beoordeeld kan worden of de ouders in een vrijwillig kader kunnen werken aan de zorgen die er dan nog zijn. Daarnaast zou de moeder graag zien dat de GI ook kijkt of parallel ouderschap beter past bij de ouders.
4.4.
De vader stemt in met het verzoek van de GI. Hij ziet geen redenen om de ondertoezichtstelling in duur te bekorten. De vader ziet de positieve effecten van de hulp die in het kader van de ondertoezichtstelling geboden wordt. Hij wil deze ontwikkeling graag doorzetten en vindt het nodig dat de ondertoezichtstelling voor langere duur wordt toegewezen.

5.De beoordeling

5.1.
In artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een GI, als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
5.2.
In artikel 1:260, eerste lid, BW is bepaald dat de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 255 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens kan verlengen met ten hoogste een jaar.
5.3.
Uit de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog onverkort aanwezig zijn. [minderjarige 1] laat zelfbepalend gedrag zien en hij is verbaal en fysiek agressief in de richting van zijn omgeving, behalve op school. Hij laat grensoverschrijdend gedrag zien. [minderjarige 2] heeft een laag zelfbeeld. Hij is verbaal en fysiek agressief naar zijn omgeving. Hij laat hierbij zelfbepalend gedrag zien. Beide kinderen hebben schade in de gehechtheidsrelatie met de ouders en zij zitten klem in een loyaliteitsconflict. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vragen van hun opvoeder duidelijkheid, structuur en regelmaat. Zij hebben een disharmonisch profiel, waardoor ze snel overvraagd kunnen worden. De ouders zien net als de GI in, dat de minderjarigen in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat zij hulpverlening nodig hebben. Daarmee is aan de wettelijke criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling voldaan. De vraag is dan nog, gelet op het standpunt van de moeder, of de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden verleend moet worden, of dat een tussentijds toetsingsmoment nodig is. In de opvoedsituatie bij de moeder is IAG ingezet, om de moeder te ondersteunen en haar te leren hoe zij het beste om kan gaan met het gedrag van de minderjarigen. Dit traject zal nog enige maanden in beslag gaan nemen. Daarna zal de GI nog moeten volgen of dit traject het gewenste effect heeft gehad en of het de moeder lukt om de positieve ontwikkeling vast te houden.
5.4.
Daarnaast loopt er ook nog een SDW traject, waarin het contact tussen de vader en de minderjarigen wordt gevolgd en begeleid. Dit traject is zeer recent gestart en het is nog niet te voorzien op welk moment dit traject beëindigd kan worden. De GI onderzoekt ook nog of [minderjarige 2] kampt met kindeigenproblematiek en wat hij nodig heeft aan hulpverlening om zich zo goed mogelijk te ontwikkelen. En verder zal er met de ouders nog moeten worden gewerkt aan het verbeteren van de oudercommunicatie of moeten worden geconcludeerd dat, zoals de moeder voorstelt, parallel ouderschap meer passend is. De kinderrechter is met de GI van oordeel dat, gelet op de hiervoor genoemde hulpverleningstrajecten, het niet zeer waarschijnlijk is dat deze trajecten binnen de duur van zes maanden zullen zijn afgerond. Een tussentijdse toetsing door de kinderrechter draagt dan niet bij aan het verdere verloop van deze hulpverleningstrajecten. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling dan ook met de duur van een jaar verlengen. De GI kan in de loop van de ondertoezichtstelling telkens zelf beoordelen of de ondertoezichtstelling nog nodig is of dat de hulpverlening in een vrijwillig kader kan worden voortgezet.
5.5.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing per direct moet worden gevolgd en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 11 augustus 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2024 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van Joosen als griffier, en op schrift gesteld op 10 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.