ECLI:NL:RBZWB:2024:6532

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
C/02/420302 FA RK 24-1302
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking over gezamenlijk gezag en zorg- en opvoedingstaken met verwijzing naar kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 augustus 2024 een tussenbeschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van twee minderjarigen, geboren in 2020 en 2022. Partijen, een vrouw en een man, hebben een relatie gehad en zijn na hun breuk in november 2022 een ouderschapsplan overeengekomen, maar dit is niet ondertekend. De vrouw heeft het gezag over de jongste minderjarige, terwijl de man het gezag over de oudste minderjarige heeft erkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen niet tot volledige overeenstemming zijn gekomen over de zorg- en opvoedingstaken, maar heeft wel besloten om het overnachten bij de man voorzichtig in te voeren. Dit besluit is genomen in het belang van de minderjarigen, waarbij ook rekening is gehouden met de emotionele en ontwikkelingsbehoeften van de oudste minderjarige. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen om het ouderschapsplan in de beschikking op te nemen en te hechten, toegewezen. Tevens is bepaald dat de man en de vrouw voortaan gezamenlijk het gezag over de jongste minderjarige uitoefenen. De rechtbank heeft de overige verzoeken van partijen met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken afgewezen, omdat er geen belang meer is om deze te behandelen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze per direct van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/420302 / FA RK 24-1302
datum uitspraak: 27 augustus 2024
beschikking over gezag, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en wijziging van de bijdrage in de koste van de opvoeding en verzorgingvan de minderjarigen
in de zaak van
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A.J.M. van der Borst in Etten-Leur,
tegen
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A.A.T. van Ginderen in Etten-Leur,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2020, hierna: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2022, hierna: [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk aangeduid met: de minderjarigen.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 14 maart 2024 ontvangen verzoek, met bijlagen;
- het op 3 mei 2024 ontvangen verweerschrift met zelfstandige verzoeken, met bijlagen;
- de op 11 juli 2024 van de advocaat van de man ontvangen brief, met bijlagen;
- het op 15 juli 2024 van de advocaat van de vrouw ontvangen verweerschrift op de zelfstandige verzoeken van de man;
- de uittreksels uit het gezagsregister over de minderjarigen;
- het op 30 juli 2024 van de advocaat van de man ontvangen F9-formulier;
- het op 31 juli 2024 van de advocaat van de vrouw ontvangen e-mailbericht.
1.2.
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 23 juli 2024, waarbij partijen met hun advocaten aanwezig waren. Ook was een vertegenwoordigster aanwezig namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie zijn de minderjarigen geboren.
2.2.
De minderjarigen wonen bij de vrouw.
2.3.
De man heeft de minderjarigen erkend. Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige 1] . De vrouw heeft alleen het gezag over [minderjarige 2] .
2.4.
Partijen zijn na het verbreken van hun relatie in november 2022 een ouderschapsplan (hierna: OSP) overeengekomen, maar hebben dit niet ondertekend. De man is volgens dat OSP gerechtigd tot het hebben van contact/omgang met de minderjarigen in de oneven weken op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur en vanaf het moment dat de man zelfstandige woonruimte zou hebben, zou de man de minderjarigen op vrijdag om 16.30 uur op bij de vrouw ophalen en op zondag om 17.00 uur weer terugbrengen. Verder hebben partijen in dat OSP afspraken gemaakt voor de verdeling van de vakanties, feestdagen en verjaardagen onder de punten 10, 11 en 12.
2.5
Bij beschikking van 27 november 2023 is bepaald dat de man met ingang van 25 juli 2023 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 229,-- per maand per kind.

3.De gewijzigde verzoeken

3.1.
Beide partijen verzoeken om de regelingen die in het OSP staan op te nemen in de beschikking en het OSP hieraan te hechten.
3.2.
De vrouw verzoekt ook, samengevat, wijziging van het OSP in die zin dat:
- de zorgregeling tussen de man en de minderjarigen in het weekend wordt opgebouwd als volgt: de minderjarigen gaan in de eerste vier weekenden op zaterdag en op zondag naar de man, waarbij de nacht van zaterdag op zondag bij de vrouw wordt doorgebracht. In het kader van de speltherapie wordt gevolgd of en wanneer [minderjarige 1] toe is aan een overnachting bij de man, waarna de zorgregeling met een overnachting kan worden uitgebreid;
- als de minderjarigen in een jaar op Hemelvaart bij de man zijn, dat de Pinksterdagen dan bij de vrouw worden doorgebracht en andersom.
- dat de minderjarigen elk jaar op Eerste Kerstdag bij haar zijn. Er is sprake van een traditie dat de familie van de vrouw op deze dag bij haar samenkomt. Van belang is ook dat de minderjarigen al gewend zijn om op deze dag bij de vrouw te zijn.
Verder verzoekt de vrouw te bepalen dat:
- de bij beschikking van 27 november 2023 door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 229,00 per kind per maand met ingang van 1 januari 2024, althans met ingang van in goede justitie te bepalen latere datum, te wijzigen naar een bedrag van € 266,00 per maand per kind;
- een verwijzing van partijen naar het Uniform Hulpaanbod (UHA) in welk kader partijen de verwijzing van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) naar een traject ter verbetering van de oudercommunicatie (Samen Scheiden) kunnen voortzetten;
Subsidiair:
- indien de rechtbank een verwijzing van partijen naar UHA niet zinvol acht, om in de beschikking op te nemen dat partijen normaal zouden zijn doorverwezen naar het UHA, maar dat dit traject nu feitelijk al door partijen is opgestart bij het CJG en dat de rechtbank ervan uit gaat dat partijen zich aan dit traject committeren.
3.3.
De man verzoekt ook, samengevat, dat:
- de man en de vrouw voortaan het gezag over [minderjarige 2] gezamenlijk zullen uitoefenen;
  • wijziging van het OSP in die zin dat hij en de minderjarigen gerechtigd zijn tot contact met elkaar, met dien verstande dat:
  • de weekendregeling als volgt wordt opgebouwd: in de eerste vier weekenden overnachten de minderjarigen een nacht bij hem en brengt de man de minderjarigen rond het lunchuur terug bij de vrouw en vervolgens zijn de minderjarigen vier weekenden van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij hem en daarna zijn de minderjarigen gedurende een weekend per veertien dagen vanaf vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.30 uur bij de man.
  • Gedurende de schoolvakanties, feestdagen en bijzondere dagen conform de punten 10 tot en met 12 van het OSP;
  • Gedurende de helft van de kerstvakantie, zoals verwoord in het OSP.
Verder verzoekt de man te bepalen dat:
- de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen met ingang van heden
(naar de rechtbank begrijpt: per 2 mei 2024),althans een in goede justitie te bepalen ingangsdatum, wordt verlaagd naar een bedrag van € 148,00 per maand per kind.
3.4.
De Raad benoemt dat het voor de minderjarigen belangrijk is dat partijen samen afspraken kunnen maken. Partijen verdienen een compliment voor de afspraken die zij inmiddels met elkaar hebben gemaakt. De Raad heeft in het verslag van de speltherapeut geen specifieke opmerking gelezen over het overnachten bij de man of dat [minderjarige 1] spanning voelt voor de man. De gedragsproblemen die [minderjarige 1] laat zien, zijn grotendeels terug te voeren op de scheiding van partijen. De Raad ziet dan ook geen reden om te wachten met het invoeren van een overnachting van de minderjarigen bij de man. De Raad ziet geen meerwaarde in een verwijzing van partijen naar het UHA. Er loopt al een traject voor partijen bij het CJG en dat loopt tot op heden goed. De Raad verwacht dat als de afspraken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken eenmaal zijn vastgelegd, dit een hoop ruis bij partijen zal wegnemen. De Raad ziet evenmin een aanleiding voor een beschermingsonderzoek naar de minderjarigen.
3.5.
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Ouderschapsplan
4.1.
Partijen hebben na de beëindiging van hun relatie onderling een regeling getroffen en deze vastgelegd in een OSP, dat door hen niet is gedateerd en ondertekend. Bij de mondelinge behandeling hebben zij beiden, ieder voor zich, verklaard dat het OSP tussen hen geldt omdat het tussen hen is overeengekomen, dit ondanks het niet ondertekenen daarvan. Dat OSP wordt door partijen nagekomen. Zij verzoeken nu om het OSP in deze beschikking op te nemen en deel uit te laten maken van de beschikking. De daarin opgenomen regeling komt de rechtbank niet onrechtmatig voor en wordt in het belang van de minderjarigen geacht. De rechtbank zal, conform het verzoek, bepalen dat het OSP deel uitmaakt van deze beschikking en het OSP hechten aan de beschikking.
Partijen willen inmiddels wel een wijziging van het OSP op het onderdeel van de verdeling van de zorgregeling. Deze wijziging wordt hierna besproken en beoordeeld.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.2.1
In artikel 1:253a lid 1 BW staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt. In deze zaak zijn de artikelen 1:253a en 1:377e BW van toepassing. In artikel 1:377e BW staat dat de rechtbank op verzoek van de ouders een bestaande zorgregeling kan veranderen als de omstandigheden zijn veranderd of als de rechtbank die regeling heeft vastgesteld op grond van onjuiste of onvolledige gegevens.
4.2.2
Tussen partijen is niet in geschil dat er na het opstellen van het OSP sprake is van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank ziet geen redenen om partijen hierin niet te volgen. Zij zijn dan ook ontvankelijk in hun verzoeken om de zorgregeling zoals deze is opgenomen in het OSP te wijzigen.
4.2.3
Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken op het punt van de opbouw van de weekendregeling waarin de minderjarigen bij de man zijn en over de verdeling van de kerstdagen. De rechtbank zal daarom op die punten een beslissing nemen, die haar het meest in het belang van de minderjarigen voorkomt.
Weekendregeling
4.3.1
Beide partijen vinden dat de uitbreiding van de zorgregeling met een overnachting bij de man voorzichtig moet worden opgebouwd. De vrouw vindt dat de minderjarigen in de eerste uitbreiding nog niet bij de man moeten overnachten. De man ziet echter geen reden om het overnachten van de minderjarigen bij hem nog verder uit te stellen. Anders dan de Raad ziet de rechtbank in het verslag over de speltherapie aan [minderjarige 1] wel aanleiding om een overnachting bij de man behoedzaam in te voeren. Zij krijgt nog individuele behandeling om haar beter te leren om te gaan met haar problematiek, die het gevolg lijkt te zijn van het uiteen gaan van partijen. Ook zullen partijen in dat kader nog psycho-educatie krijgen op emotieregulatie bij [minderjarige 1] en haar ontwikkelingsvoorsprong, zodat de opvoedingsaanpak daar goed op kan worden aangepast. De rechtbank zal met het oog hierop de opbouw van de weekendregeling als volgt vaststellen, met dien verstande dat [minderjarige 2] dezelfde regeling volgt als [minderjarige 1] , zodat zij niet in een uitzonderingspositie wordt gebracht.
4.3.2
Op de zaterdagen 31 augustus en 14 september 2024 zullen de minderjarigen van 10.00 uur tot 19.00 uur bij de man zijn en op de zondagen 1 en 15 september 2024 van 10.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de man hen bij de vrouw ophaalt en weer terugbrengt;
Op 28 en 29 september, 12 en 13 oktober en 26 en 27 oktober 2024 zullen de minderjarigen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man zijn, waarbij de man hen bij de vrouw ophaalt en weer terugbrengt;
Vanaf vrijdag 8 november 2024 16.30 uur zullen de minderjarigen tot zondag 10 november 2024 18.30 uur bij de man zijn, waarbij de man hen bij de vrouw ophaalt en weer terugbrengt.
Vanaf 22 november 2024 zal ook de verdere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals door partijen afgesproken in het OSP onder punten 10 tot en met 12 tussen partijen worden uitgevoerd, met uitzondering van het volgende.
Kerst
4.3.3
De rechtbank zal het verzoek van de moeder, om te bepalen dat de minderjarigen jaarlijks op Eerste Kerstdag bij haar zullen zijn, toewijzen. Met de moeder vindt de rechtbank het voor de minderjarigen van groot belang, dat zij deze dag traditioneel met de familie van de moeder doorbrengen. Relevant hierbij is dat de minderjarigen aldus in staat worden gesteld om de banden met de familie van moederszijde aan te halen.
Pinksteren en Hemelvaart
4.3.4
In tegenstelling tot wat in het OSP daarover is opgenomen zijn partijen nu overeengekomen dat Pinksteren en Hemelvaart zo verdeeld moeten worden, dat als de minderjarigen met Hemelvaart bij de man zijn, zij met Pinksteren bij de vrouw zijn en omgekeerd. Deze verdeling komt de rechtbank niet onrechtmatig of strijdig met de belangen van de minderjarigen voor, zodat deze verdeling als door partijen verzocht zal worden vastgesteld.
Verwijzing UHA
4.4.
In deze beschikking wordt beslist op het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het door de vrouw gedane verzoek, waarmee overigens door de man mee is ingestemd, is geschied in het kader van de door de rechtbank te nemen beslissingen inzake deze twee onderwerpen. Nu de rechtbank ten aanzien van deze onderwerpen in deze beschikking een eindbeslissing zal geven wordt er geen noodzaak gezien om partijen te verwijzen naar een traject van het UHA. Immers, met de Raad wordt geoordeeld dat zo’n verwijzing geen meerwaarde heeft. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat partijen al op vrijwillige basis een traject bij het CJG zijn aangegaan om de oudercommunicatie te verbeteren en dat zij bij de mondelinge behandeling hebben aangegeven dat zij bereid zijn om dit traject voort te zetten.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.5.
Gelet op de aard van de toewijzende beslissingen alsmede het belang dat de minderjarigen hierover duidelijkheid ervaren, zal de rechtbank deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat deze beslissingen per direct uitvoerbaar zijn en dat een eventueel hoger beroep deze beslissingen niet schorst.
Restverzoeken verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.6.
De rechtbank zal de overige verzoeken die betrekking hebben op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken afwijzen, omdat er geen belang meer is dat dit nog wordt behandeld.
Bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding
4.7.
De verzoeken van partijen met betrekking tot de wijziging van de bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen zullen worden behandeld door cluster familierecht van het team familie- en jeugdrecht van de rechtbank. De mondelinge behandeling hiervan zal worden bepaald op [datum] 2024 om [uur] .
4.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat partijen voortaan samen het gezag uitoefenen over [minderjarige 2] ,
geboren [geboortedag 2] 2022 te [geboorteplaats 2] ;
bepaalt dat de onderlinge regelingen uit het aangehechte en door de griffier gewaarmerkt ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking;
bepaalt dat de man en de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht hebben op contact met elkaar op de wijze zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 4.3.2, 4.3.3 en 4.3.4;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de overige verzoeken van partijen met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken af;
houdt de behandeling van de verzoeken van partijen met betrekking tot de wijziging van de bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan tot de mondelinge behandeling van dit verzoek door cluster familierecht van het team familie- en jeugdrecht van de rechtbank;
bepaalt dat partijen en hun advocaten op dit verzoek zullen worden gehoord tijdens de mondelinge behandeling op
[datum] 2024 te [uur], bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, in het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10, 4815 GW Breda;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor partijen en hun advocaten;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024 in aanwezigheid van Joosen, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.