ECLI:NL:RBZWB:2024:6541

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
C/02/422817 JE RK 24-982
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging schriftelijke aanwijzing in het kader van ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing aan de moeder van een minderjarige. De zaak betreft de ontwikkeling van de minderjarige, die onder toezicht is gesteld en geen structureel contact heeft met beide ouders. De kinderrechter oordeelt dat de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige weg te nemen, gezien de weigerachtige houding van de moeder om mee te werken aan de ondertoezichtstelling. De moeder heeft herhaaldelijk aangegeven niet te willen meewerken aan de hulpverlening en heeft geen contact opgenomen met de gecertificeerde instelling, Jeugdbescherming Brabant (GI). De vader van de minderjarige steunt het verzoek van de GI om de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen, omdat hij ook geen contact heeft met de moeder en tegen praktische problemen aanloopt in de uitoefening van het gezag. De kinderrechter benadrukt het belang van contact tussen de minderjarige en beide ouders voor haar ontwikkeling en hoopt dat de moeder alsnog contact zal opnemen met de GI. De kinderrechter bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van 21 maart 2024, waarmee de GI de moeder opdraagt om mee te werken aan de hulpverlening en contact te onderhouden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/422817 / JE RK 24-982
Datum uitspraak: 6 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 16 mei 2024;
  • het bericht van mr. R.E. Teusink van 5 juli 2024, waar in staat dat hij de vader in deze procedure niet bij staat;
  • het bericht van mr. W.G. Dictus van 28 juni 2024, waar in staat dat hij geen contact heeft kunnen krijgen met de moeder en hij niet kan stellen dat hij haar in deze procedure zal bijstaan.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 30 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI.
De kinderrechter heeft bijzondere toestemming verleend aan mevrouw [naam], jeugdbeschermer van de GI, om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woont bij haar vader.
2.3.
De kinderrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 18 januari 2024 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 18 oktober 2024.
2.4.
De kinderrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 februari 2024 een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de andere met het gezag belaste ouder, te weten bij de vader tot 18 oktober 2024.
2.5.
De GI heeft de moeder op 21 maart 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Hierin is het volgende opgenomen:
“Sinds 11 maart is er een contactpersoon vanuit Jeugdbescherming Brabant (JBB). Op 14 maart heeft de jeugdbeschermer telefonisch contact met u gehad voor het plannen van een
kennismakingsgesprek. U gaf daarin duidelijk aan dat u niet wil meewerken aan de
ondertoezichtstelling en geen gesprek wilt inplannen. Na intern overleg heeft de
jeugdbeschermer opnieuw telefonisch contact met u gehad, waarin is benoemd dat het
noodzakelijk is dat er een kennismakingsgesprek komt. Dit, aangezien er sprake is van en
gedwongen kader en er binnen de ondertoezichtstelling gewerkt moet worden aan de doelen
zoals opgesteld door de rechtbank. U heeft in dit gesprek opnieuw aangegeven dat u, uw
handen van [minderjarige] aftrekt en dat u niet gaat meewerken omdat u dit niet in het belang van
[minderjarige] vindt. Telefonisch heeft JBB benoemd dat wanneer u niet mee werkt JBB juridische
stappen kan zetten in de vorm van een schriftelijke aanwijzing. Door de rechtbank is duidelijk gesteld dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij een structureel contact heeft met haar beide ouders. Onder andere om die reden is de ondertoezichtstelling uitgesproken. Op het moment dat u niet meewerkt aan de ondertoezichtstelling betekent dit dat er onvoldoende gewerkt kan worden aan de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige]. Het is
voor haar identiteitsontwikkeling en sociaal-emotionele ontwikkeling van belang dat zij
contact heeft met beide ouders aangezien [minderjarige] voor een deel bestaat uit haar vader en haar
moeder. U geeft aan niet te gaan meewerken. Om die reden ontvangt u vanuit JBB deze
aankondiging schriftelijke aanwijzing.
Aankondiging:
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant heeft het voornemen om met
betrekking tot bovengenoemde minderjarige over te gaan tot het geven van de volgende
aanwijzing:
- U reageert op mails/telefoon en brieven van Jeugdbescherming Brabant
- U bent aanwezig bij vervolgafspraken met Jeugdbescherming Brabant
- U werkt mee aan de hulpverlening die door jeugdbescherming Brabant in het belang van [minderjarige] wordt ingezet.”.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan het verzoek ten grondslag dat de moeder de aanwijzing niet heeft opgevolgd. De GI heeft aan de moeder een brief en een e-mail gestuurd. Daarin stonden twee nieuwe opties om het plan van aanpak te bespreken. De moeder is daarin verzocht om voor 1 mei 2024 contact op te nemen om de afspraak te bevestigen of te verplaatsen. De moeder heeft echter geen contact opgenomen met de GI. De afgelopen periode heeft de GI vele pogingen gedaan om met de moeder in contact te komen, maar de moeder houdt zich onbereikbaar voor de GI. Nu de schriftelijke aanwijzing de moeder niet heeft aangezet om mee te werken aan de ondertoezichtstelling, heeft de GI besloten om de schriftelijke aanwijzing door de rechtbank te laten bekrachtigen. Het is volgens de GI van groot belang dat de moeder gaat meewerken aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling, zodat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] kan worden afgewend. Er zijn door de moeder geen redenen aangevoerd waarom zij niet meewerkt aan de ondertoezichtstelling. Tijdens het kennismakingsgesprek heeft de moeder aangegeven niet voornemens te zijn om nog mee te werken aan de ondertoezichtstelling. De GI heeft ook na het indienen van het verzoek nog geprobeerd om met de moeder in contact te komen. Dit is opnieuw niet gelukt. De GI hoopt dat een beschikking van de kinderrechter de moeder zal bewegen om wel in contact te komen.
4.2.
De vader stemt in met het verzoek van de GI. Hij heeft ook geen contact met de moeder. Hij spreekt wel eens met de oma (moederszijde) van [minderjarige]. Zij zegt dat ze contact heeft met de moeder, maar de vader weet niet of dit ook daadwerkelijk zo is. De moeder heeft maar weinig familie. Het is voor de vader lastig om aan [minderjarige] uit te leggen waarom haar moeder er niet is. [minderjarige] vraagt inmiddels niet meer naar haar moeder. [minderjarige] is het gewend dat de GI met haar meekijkt. Ze weet dat dit nodig is om zaken voor haar te kunnen regelen. Volgens de vader heeft de moeder aan de school van [minderjarige] laten weten dat zij niet meer op de hoogte gehouden wil worden over [minderjarige]. De vader loopt in de uitoefening van het gezag tegen praktische problemen aan, omdat de moeder ook voor hem niet bereikbaar is en dus nergens aan meewerkt. Zo kan hij geen nieuw identiteitsbewijs voor [minderjarige] aanvragen en is het lastig gebleken om [minderjarige] in te schrijven op school. De vader zal een procedure bij de rechtbank moeten starten om vervangende toestemming te krijgen voor het aanvragen van een identiteitsbewijs voor [minderjarige]. Daarna volgt mogelijk een procedure tot het wijzigen van het gezag, in die zin dat de vader dit voortaan alleen gaat uitoefenen. De vader had gehoopt de moeder tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak te kunnen spreken. Nu de moeder niet is verschenen, heeft hij geen andere keuze dan om de zaken juridisch op orde te gaan brengen.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 1:263, eerste lid, BW kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De GI kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet kan instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. Blijkens artikel 1:263, derde lid, BW kan de GI de kinderrechter verzoeken om een schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.
5.2.
De kinderrechter overweegt dat een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het kader hiervan dient de kinderrechter te beoordelen of bij de besluitvorming door de GI de algemene voorschriften over zorgvuldigheid, evenredigheid en een deugdelijke motivering in acht zijn genomen. Tevens dient de schriftelijke aanwijzing het doel van de ondertoezichtstelling te dienen en in het belang van de minderjarige te worden geacht.
5.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling kan de schriftelijke aanwijzing naar het oordeel van de kinderrechter worden bekrachtigd. De GI heeft de schriftelijke aanwijzing bij brief van 21 maart 2024 bij de moeder aangekondigd. De moeder heeft niet inhoudelijk gereageerd om de aankondiging. De GI heeft onweersproken gesteld dat de moeder onvoldoende medewerking heeft verleend aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Vervolgens heeft de GI de moeder bij brief van 24 april 2024 een schriftelijke aanwijzing verleend, waarin door de GI gemotiveerd is aangegeven waarom de schriftelijke aanwijzing is gegeven. De schriftelijke aanwijzing voldoet hiermee aan de gestelde eisen.
5.4.
De moeder van [minderjarige] heeft de afgelopen periode geen enkele medewerking verleend aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De GI heeft op 14 maart 2024 telefonisch contact gehad met de moeder. Daarin heeft de moeder te kennen gegeven dat zij niet wil meewerken aan de ondertoezichtstelling en dat zij geen gesprek wil met de GI. De GI heeft in een later telefonisch contact met de moeder benoemd dat het noodzakelijk is dat er een kennismakingsgesprek wordt gevoerd. Dit omdat [minderjarige] onder toezicht is gesteld en dat in dat gedwongen kader gewerkt moet worden aan de doelen zoals deze door de rechtbank zijn opgedragen. In dat gesprek heeft de moeder aangegeven dat zij haar handen van [minderjarige] aftrekt en dat zij niet gaat meewerken. Na ontvangst van de aankondiging schriftelijke aanwijzing heeft de moeder de GI op 27 maart 2024 thuis ontvangen. Tijdens dit gesprek is de moeder er door de GI op gewezen dat het in het belang van [minderjarige] is, dat de moeder meewerkt aan de ondertoezichtstelling. De GI heeft daarna op verschillende momenten geprobeerd om met de moeder een afspraak te maken om het plan van aanpak te bespreken. De moeder heeft hierop niet gereageerd. De GI heeft vervolgens de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven.
5.5.
Met de GI en de vader is de kinderrechter van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing aan de moeder bekrachtigd moet worden. De ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] is er in gelegen dat zij geen structureel contact heeft met haar beide ouders. Door de weigerachtige houding van de moeder, kan er niet gewerkt worden aan het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige]. Ondanks dat de moeder door de GI is gewezen op het gedwongen kader en de noodzaak van de medewerking, heeft dit de moeder niet op andere gedachten gebracht en is haar medewerking aan de ondertoezichtstelling uitgebleven. De schriftelijke aanwijzing is dan ook noodzakelijk, om de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen.
5.6.
Tot slot richt de kinderrechter zich tot de moeder.
De kinderrechter vindt het erg jammer dat de moeder niet naar de mondelinge behandeling is gekomen. Hierdoor is het de kinderrechter niet duidelijk wat maakt dat de moeder heeft besloten om zich volledig terug te trekken uit het leven van [minderjarige]. Ook is het daardoor niet mogelijk geweest om samen te bespreken wat er nodig is om dat te veranderen. Het is voor [minderjarige] ontzettend verdrietig en schadelijk dat haar moeder plotseling uit haar leven is verdwenen. Haar (identiteits)ontwikkeling komt hierdoor in gevaar. De kinderrechter gunt het [minderjarige] én de moeder om weer contact met elkaar te hebben. Maar daarvoor zal de moeder eerst het contact met de jeugdbeschermer moeten aangaan. De kinderrechter hoopt dat het de moeder lukt om dit alsnog te doen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van 21 maart 2024.
Deze beschikking is gegeven door mr. Phillips, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024, in aanwezigheid van Joosen als griffier.