ECLI:NL:RBZWB:2024:6546

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
C/02/424589 JE RK 24-1296
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in verband met onveilige thuissituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening bij de grootouders. De kinderrechter oordeelt dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de onveilige thuissituatie, waarin de moeder onder invloed van verdovende middelen zorg droeg voor hen en er sprake was van fysiek en verbaal geweld. De ouders zijn verwikkeld in een ouderstrijd en zijn niet in staat om het belang van de minderjarigen voorop te stellen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder momenteel niet in staat is om voor de minderjarigen te zorgen en dat er een verplicht kader nodig is, waarin een neutrale derde, de jeugdbeschermer, de regie voert over de zorg voor de minderjarigen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen, met als doel de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarigen te waarborgen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/424589 / JE RK 24-1296
Datum uitspraak: 30 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. T. Möller te Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 10 juli 2024;
  • het e-mailbericht van de grootouders aan vaderszijde (vz) van 25 juli 2024;
  • het door de advocaat van de moeder overgelegde e-mailbericht van de behandelaar vanuit Novadic-Kentron van 30 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft het verzoek van de grootouders (vz), om bij de mondelinge behandeling aanwezig te mogen zijn, afgewezen. Het betreft immers een zaak die achter gesloten deuren wordt behandeld.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven met de instemming van de ouders sinds 26 mei 2024 bij de grootouders aan vaderszijde.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar.
Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, zijnde in het netwerkpleeggezin bij opa en oma (vz), voor de duur van drie maanden.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad legt het volgende ten grondslag aan het verzoek. De minderjarigen groeien al langere tijd op in een spanningsvolle opvoedomgeving. De moeder verkeerde onder invloed van verdovende middelen, terwijl zij de zorg had voor de minderjarigen. Er is tussen haar en haar partner sprake geweest van fysiek en verbaal geweld. De minderjarigen zijn hier getuige van geweest. De minderjarigen komen hierdoor niet toe aan hun ontwikkelingstaken. Op school wordt gezien dat de minderjarigen last hebben van de thuissituatie. De moeder is niet in staat gebleken om een voor de minderjarigen veilige opvoedomgeving te creëren. De minderjarigen wonen tijdelijk bij de grootouders (vz). Volgens de Raad hebben de minderjarigen al langere tijd geen contact met hun vader. Er zijn dan ook zorgen over de identiteitsontwikkeling van de minderjarigen. De ouders zitten in een langdurige strijd, waarin het hen niet lukt om de belangen van de minderjarigen voorop te stellen. [minderjarige 1] wil graag contact met de vader. [minderjarige 2] heeft aangegeven dat hij van de moeder geen contact met de vader mag hebben. Het risico bestaat dat de minderjarigen in een loyaliteitsconflict komen. Volgens de Raad is hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende gebleken. De Raad ziet dat de moeder open staat voor hulpverlening en dat ze haar best doet om de zorgen zo veel mogelijk weg te nemen. Ook de vader wil meewerken aan hulpverlening en staat open voor een traject via De GezinsManager voor opbouw van contact met de minderjarigen. Beide ouders willen het beste voor de minderjarigen, maar zijn wisselend in de toestemming. Het is niet mogelijk gebleken om de veiligheidsafspraken na te komen, waardoor de minderjarigen weer in gevaarlijke situaties terecht zijn gekomen. Daarnaast worden de grenzen van de veiligheidsafspraken opgezocht en worden de zorgen niet voldoende erkend. De Raad is van mening dat er, gezien de forse zorgen, meer nodig is dan enkel de mondelinge toezegging van de ouders dat zij mee zullen werken om bovenstaande doelen te behalen. Het lukt hun in de praktijk immers niet om de vrijwillige hulpverlening vol te houden, de veiligheidsafspraken na te komen en een verandering tot stand te brengen. Hiervoor is het volgens de Raad noodzakelijk dat er duidelijke regievoering komt, in een gedwongen kader. Een kortdurende uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is op dit moment noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding, omdat de minderjarigen zijn blootgesteld aan onveiligheid en spanningen in de thuissituatie bij de moeder. Er zal een plan gemaakt moeten worden met strakke veiligheidsafspraken die nauw gecontroleerd worden om de veiligheid van de minderjarigen te waarborgen. De Raad is van mening dat dit op korte termijn dient te gebeuren en er bij een thuisplaatsing ook gedacht kan worden aan het opbouwen hiervan door te wisselen van verblijf tussen de moeder en de grootouders (vz). Er is sinds anderhalf jaar geen contact tussen vader en de minderjarigen. Dit contact zal opgebouwd dienen te worden, waardoor een plaatsing bij vader niet wenselijk is op dit moment. Aangezien er op korte termijn een plan gemaakt zal moeten worden, acht de Raad een termijn van drie maanden passend, om de moeder de ruimte te geven aan de doelen en haar eigen behandeling te werken en tevens de moeder en de minderjarigen een perspectief te geven voor een thuisplaatsing. Binnen de uithuisplaatsing vindt de Raad het tevens van groot belang dat er minimaal twee keer per week fysieke, begeleide bezoekmomenten zijn tussen de moeder en de minderjarigen, om het contact te waarborgen en dat er gekeken wordt welke rol het netwerk kan spelen om de veiligheid van de minderjarigen bij de moeder te waarborgen.
4.2.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij instemt met het verzoek van de Raad. De moeder heeft veel spijt van haar terugval. De moeder beseft dat zij aan zichzelf moet gaan werken. Haar focus ligt op de terugkeer van de minderjarigen bij haar. De moeder zal traumabehandeling krijgen bij het Traumacentrum Nederland. Naar verwachting duurt dit twee weken. Zij heeft medicatie voorgeschreven gekregen om rustiger en stabieler te worden.
4.3.
De vertegenwoordigster van de GI heeft aangegeven achter het verzoek van de Raad te staan. Zij is meteen beschikbaar voor het gezin.

5.De beoordeling

5.1.
In artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een GI, als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
5.2.
Met de Raad is de kinderrechter van oordeel dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de ouders op dit moment onvoldoende in staat zijn om deze bedreiging in een vrijwillig kader weg te nemen. De moeder was onder invloed van verdovende middelen, terwijl zij de zorg voor de minderjarigen had. Ook heeft er – in het bijzijn van de minderjarigen – fysiek en verbaal geweld plaatsgevonden tussen haar en haar partner. De moeder is niet in staat gebleken om zich aan de veiligheidsafspraken te houden, waardoor de minderjarigen in risicovolle situaties zijn gebracht. De vader is al langere tijd niet meer betrokken in het leven van de minderjarigen. De ouders zijn verwikkeld in een ouderstrijd, waarin zij onvoldoende in staat zijn om het belang van de minderjarigen voorop te stellen. Het is voor de minderjarigen dan ook noodzakelijk dat er een verplicht kader komt, waarin een neutrale derde, zijnde de jeugdbeschermer van de GI, tussen de ouders in komt te staan en de regie gaat voeren over wat de minderjarigen op dit moment nodig hebben.
5.3.
De kinderrechter zal daarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
Om de zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen is het nodig om de volgende doelen te behalen:
- De minderjarigen groeien op in een stabiele, voorspelbare en veilige opvoedingsomgeving.
- De minderjarigen functioneren leeftijdsadequaat of naar hun mogelijkheden op sociaal-emotioneel en cognitief gebied. Hun welbevinden is positief.
- De minderjarigen hebben met hun ouders een onbelast contact.
- De minderjarigen krijgen de ruimte en mogelijkheid om hun negatieve ervaringen in de thuissituatie te verwerken.
- Er is een plan voor een veilige thuisplaatsing van de minderjarigen bij de moeder.
- De moeder verwerkt haar verleden en is niet meer afhankelijk van middelen.
- Er is zicht op de opvoedomgeving bij moeder.
- De vader bouwt het contact met de minderjarigen op in een gecontroleerde setting, zodat dit duurzaam stand kan houden.
- De ouders zijn in staat om duidelijke afspraken met elkaar te maken als het gaat om de minderjarigen en praktische zaken rondom de minderjarigen.
- De ouders belasten de minderjarigen niet met negatieve emoties en verhalen over de andere ouder.
5.4.
In artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald, dat de kinderrechter de GI op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, als het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.5.
De moeder is op dit moment niet zelf in staat om voor de minderjarigen te zorgen. De moeder kampt met een drugsverslaving en zij staat op het punt om klinische traumabehandeling te ondergaan. Met de vader hebben de minderjarigen al geruime tijd geen contact meer gehad, waardoor het niet in het belang van de minderjarigen te achten is, dat zij ineens aan hem zouden worden toevertrouwd. Het is überhaupt de vraag of dit mogelijk zou zijn. Met de Raad is de kinderrechter van oordeel dat het het meest in het belang van de minderjarigen is dat hun verblijf bij de grootouders (vz) nog wordt voortgezet, tot het moment dat de minderjarigen weer bij de moeder kunnen terugkeren. De kinderrechter zal het verzoek van de Raad ook op dit punt toewijzen.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing per direct moet worden gevolgd en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 30 juli 2020 tot 30 juli 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg (de grootouders vz) met ingang van 30 juli 2024 tot 30 oktober 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van Joosen als griffier, en op schrift gesteld op 5 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.