ECLI:NL:RBZWB:2024:6564

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
C/02/414895 FA RK 23-4812
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot co-ouderschap en omgangsregeling in complexe ouderstrijd met minderjarigen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de zorg- en opvoedingstaken van drie minderjarigen, geboren uit een eerdere relatie tussen de man en de vrouw. De man verzocht om co-ouderschap en een wijziging van de zorgregeling, terwijl de vrouw zich verzette tegen deze verzoeken. De rechtbank constateerde dat de relatie tussen de minderjarigen en de man ernstig verstoord was, met name door de afwijzing van de vader door twee van de minderjarigen. De rechtbank oordeelde dat er geen contra-indicaties waren voor de man, maar dat de huidige situatie een contra-indicatie vormde voor omgang. De rechtbank benadrukte dat eerst de onderliggende problemen tussen de ouders opgelost moesten worden voordat er ruimte kon komen voor omgang. De verzoeken van de man werden afgewezen, en de rechtbank sprak een ondertoezichtstelling uit voor de minderjarigen, waarbij de gezinsvoogd de regie zal voeren over de hulpverlening. De rechtbank verwacht van beide ouders dat zij zich inzetten voor de trajecten die de gezinsvoogd zal inzetten, om zo de kans op contactherstel te vergroten. De vrouw stemde in met het subsidiaire verzoek van de man om een beslissing te nemen die in het belang van de minderjarigen is, maar de rechtbank oordeelde dat de huidige zorgregeling voorlopig niet kan worden voortgezet. De rechtbank wees alle verzoeken van de man af en legde de proceskosten ten laste van beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/414895 FA RK 23-4812
Datum: 23 september 2024
beschikking over gezag, hoofdverblijf en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaken van
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.A.A. van der Weijst te Sint-Michielsgestel,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. R.A. Vlielander-Jongerius te Utrecht.
betreffende de minderjarigen:
1.
[minderjarige 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2007;
2.
[minderjarige 2],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2010;
3.
[minderjarige 3],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2013.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 13 oktober 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 april 2019 met aangehecht convenant, tevens ouderschapsplan;
- de stelbrief van mr. Vlielander van 16 oktober 2023;
- de brief van mr. Van der Weijst van 30 oktober 2023 met bijlagen;
- de aankondiging van het verweerschrift van mr. Vlielander van 13 november 2024;
- de brief van mr. Van der Weijst van 16 november 2023;
- de brief van mr. Vlielander-Jongerius van 27 november 2023;
- het op 4 december 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de beschikking van deze rechtbank van 21 december 2023 met zaaknummer C/02/414901 / FA RK 23-4817 (zijnde een provisionele voorziening);
- het op 17 juni 2024 van de Raad ontvangen rapport;
- de op 8 augustus 2024 van mr. Van der Weijst ontvangen producties, tevens aanvulling van eis;
- de op 15 augustus 2024 mr. Van der Weijst ontvangen brief met verzoek om de passage van de akte onder 5.13 als niet geschreven te beschouwen, waardoor deze passage geen onderdeel meer uitmaakt van de akte;
- de pleitnota van mr. Van der Weijst;
- de pleitnota van mr. Vlielander.
1.2. De kinderrechter heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter aangegeven dat wat de minderjarigen aan haar hebben verteld niet afwijkt van dat wat in het raadsrapport staat vermeld als hun standpunt.
1.3. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 22 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad.
1.4. De mondelinge behandeling van het verzoek heeft, gelet op de nauwe samenhang tussen deze verzoeken, gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van het verzoek van de Raad, strekkende tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen. In dat kader is tevens aanwezig geweest een vertegenwoordigster van de GI. Dit verzoek is geregistreerd onder het zaaknummer C/02/423403 / JE RK 24-1120. Op dit verzoek is mondeling beslist en bij aparte beschikking schriftelijk uitgewerkt.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van 5 maart 2005 tot 30 april 2019;
- uit hun huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2007;
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2010;
3. [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2013;
- partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over die minderjarigen;
- in het ouderschapsplan, gehecht aan voormelde echtscheidingsbeschikking van 25 april 2019, hebben partijen afgesproken dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben en dat zij in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man zijn – samengevat – gedurende één weekend in de veertien dagen van donderdag 14:30 uur (feitelijk na schooltijd) tot maandag 8:30 uur (feitelijk begin schooltijd), alsmede van donderdagmiddag uit school tot 19:00 uur (feitelijk later), alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties. Verder zou de man maandagavond nadat de minderjarigen het weekend niet bij hem zouden hebben doorgebracht, eten in het huis van de vrouw. Deze regeling is vervallen en vervangen door één maandag per maand waarop [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man eten en overnachten. Twee maal per jaar zal ieder van de minderjarigen een weekend van vrijdagavond 18.00 uur de ene keer tot en met maandagochtend naar school en de andere keer tot en met zondagavond 18.00 uur bij de man verblijven. Deze regeling is later gewijzigd in die zin dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alle donderdagen bij de man zouden blijven slapen en de maandelijkse maandagavond komt te vervallen.
2.2.
In de beschikking van 21 december 2023 met zaaknummer C/02/414901 FA RK 23-4817 is de Raad verzocht een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke zorgregeling door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
En om daarover te rapporteren en te adviseren in het kader van deze procedure.

3.De (gewijzigde) verzoeken

3.1.
De man verzoekt zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zo komt te luiden dat de minderjarigen de ene week bij de man zijn en de andere week bij de vrouw, waarbij de vrouw de minderjarigen telkens naar de man zal brengen en/of;
Dat de man het eenhoofdig gezag over de minderjarigen zal krijgen en zal hebben gedurende een door de rechtbank te bepalen termijn en/of;
Dat het hoofdverblijf van de minderjarigen zal worden bepaald bij de man en/of;
Dat de man de minderjarigen vanaf zijn adres telkens zal terugbrengen bij de vrouw en/of;
En daarbij te bepalen dat:
dat de ene ouder zich niet met de invulling van de omgangsmomenten van/bij de andere ouder zal bemoeien en dus geen afspraken zal maken en/of' ‘leuke activiteiten' zal benoemen als de kinderen bij de andere ouder zijn;
dat geen afspraken door een ouder worden gepland in de tijd dat de kinderen bij de andere ouder verblijven;
dat er rust voor de kinderen dient te zijn tijdens het verblijf bij de andere ouder en dat er dan ook niet gebeld of anderszins contact gelegd wordt tussen een kind en de andere ouder;
dat er concrete, heldere afspraken worden gemaakt en nageleefd zoals ten aanzien van vaste wisselmomenten op de vrijdagmiddag (na school) gaan de kinderen van de ene naar de andere ouder en de maandag in de week daarop volgend gaan de kinderen na afloop van school naar de andere ouder, althans een soortgelijke regeling als de rechtbank vermeent in goede justitie rechtvaardig te zijn; en
f. daarbij tevens te bepalen dat de vrouw binnen veertien dagen na de te dezen te wijzen beschikking de hulp aangaat van een professionele hulpverlener in de vorm van een op dit terrein ervaren persoon, zoals een psycholoog of voornoemde heer [naam 1] , en zulks aantoont aan de man door overlegging van een ondertekende overeenkomst ter zake, en
g. de onderdelen a. voor wat betreft het brengen van de kinderen door de vrouw naar de man, en e. en f. te versterken door de oplegging van een dwangsom van 5.000,- per overtreding per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat de vrouw zich niet zal houden aan de te dezen te wijzen beschikking na betekening, zulks met een maximum van voorlopig€ 100.000,-;
met veroordeling van de vrouw in de werkelijke kosten, de integrale advocaatkosten, van het geding, en partijen ter zake naar de schadestaatprocedure zal verwijzen teneinde de schade te vereffenen als volgens de wet;
Althans, subsidiair:
om een zodanige beslissing te nemen zoals de rechtbank in het belang van elk van de minderjarigen wenselijk voorkomt en in goede justitie zal vermenen te behoren, en die er op gericht is om alles in het werk te stellen om op zo kort mogelijke termijn op verantwoorde en zorgvuldige wijze een contactherstel en omgang tussen de man met elk van zijn kinderen te bewerkstelligen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure, berekend naar de werkelijke kosten en met verwijzing naar de schadestaatprocedure als voormeld, dan wel met veroordeling in de kosten van de procedure.
3.2.
De vrouw verzoekt:
- de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel de verzoeken van de man af te wijzen en de man te veroordelen in de werkelijke proceskosten van de procedure volgens een nader door de vrouw in het geding te brengen kostenopgave.
- haar vervangende toestemming te verlenen voor het op de kortst mogelijke termijn inschakelen van [naam 2] als pedagoog ten behoeve van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] ;
- ten behoeve van [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] een bijzonder curator te benoemen, waarbij de vrouw de benoeming van [naam 2] , pedagoog mediator, voorstelt dan wel een andere kinderpsycholoog/orthopedagoog, doch zich uiteraard refereert aan het oordeel van de rechtbank in deze, ter beantwoording van de onder punt 88 van het verweerschrift opgenomen vragen;
- ten behoeve van [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] een onderzoek door de Raad te gelasten ter beantwoording van de onder punt 91 van het verweerschrift opgenomen vragen;
Voorwaardelijk, indien het verzoek tot benoeming van een van een bijzonder curator en/of het gelasten van een onderzoek door de Raad zou worden afgewezen:
- de huidige zorgregeling zoals is neergelegd in de beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch , van 25 april 2019 ten behoeve van [minderjarige 3] en [minderjarige 1] op te schorten voor tenminste de duur van het te doorlopen traject bij [naam 2] , dan wel voor een in goede justitie door uw rechtbank te bepalen duur.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de man is het volgende schriftelijk dan wel mondeling naar voren gebracht. Volgens de man is het advies van de Raad in strijd met de elementaire beginselen van het internationaal recht, strijdig met jurisprudentie van de Hoge Raad en zelfs met die van het EHRM. Het advies moet dan ook niet door de rechtbank gevolgd worden. Bij de man zijn er geen contra-indicaties geconstateerd, maar wel bij de vrouw. De man ziet niet in dat hij om die reden geen contact met de minderjarigen kan hebben. De Raad adviseert om te werken aan solo parallel ouderschap. Volgens de man ligt het probleem aan de zijde van de vrouw en moet zij losgeweekt worden van de minderjarigen. Het is dan het beste om de minderjarigen wekelijks te laten wisselen tussen partijen. De vrouw zal volgens de man gedwongen moeten worden om behandeling aan te gaan. De man moet het gezag over de minderjarigen krijgen en het hoofdverblijf moet bij hem bepaald worden. De vrouw is niet in staat om een contactregeling vorm te geven, in tegenstelling tot de man. Het is daarbij wenselijk dat de vrouw de minderjarigen naar de man brengt en de man de minderjarigen terugbrengt bij de vrouw. De man is ten einde raad en heeft de hulp van de rechtbank nodig om de minderjarigen nog te kunnen zien. Om de zaak uit de impasse te halen, is het nodig dat de man de hoofdverzorger wordt en dat het de vrouw is die een contactregeling heeft met de minderjarigen. De man heeft immers recht op contact met de minderjarigen. De man wijst hierbij op het IVRK en jurisprudentie van de Hoge Raad. Volgens de man schiet de vrouw toerekenbaar tekort in de nakoming van het ouderschapsplan. Hij verwijst naar het Adviesrapport Expertteam ouderverstoting/complexe omgangsproblematiek, waarin staat dat er onderzoekend en handhavend ingegrepen moet worden als er blokkades dreigen te ontstaan in de omgang tussen een ouder en een kind. Het is voor de man niet acceptabel dat er nog geen enkele vorm van contact kan zijn. Nu er bij de man geen sprake is van contra-indicaties, is het voor de minderjarigen essentieel dat er contact wordt gerealiseerd met de man. Volgens de man worden de minderjarigen door de vrouw geprogrammeerd en staat zij een contactregeling actief in de weg. De vrouw blijft immers zeggen dat zij de minderjarigen niet gaat dwingen als zij niet naar de man willen gaan. Hierdoor komt zij het ouderschapsplan niet na. De vrouw zou gesprekken gestart zijn met mevrouw [naam 3] . De man heeft geen vertrouwen in deze coach, omdat zij gespecialiseerd is in topsport en niet in complexe scheidingen. Volgens de man moet de expertise, hulp en ondersteuning van een professionele psycholoog worden ingeroepen voor de vrouw, de minderjarigen en de man. De man vindt de heer [naam 1] , te [plaats] , meer geschikt. De man vraagt om de vrouw te veroordelen in de proceskosten, omdat zij weigert om met de man te praten over contactherstel met [minderjarige 3] en ook vanuit het programmeergedrag van de vrouw jegens de minderjarigen. Het gedrag van de vrouw is onrechtmatig en levert een wangedrag op van de vrouw jegens de man. De vrouw is vermogend en daarom is het verzoek van de man om de vrouw de proceskosten te laten betalen alsmede een dwangsom op te leggen, niet onredelijk. De man wordt geconfronteerd met hoge advocaatkosten, terwijl het de vrouw is die aan het contact in de weg staat. Volgens de man blijft de vrouw hem verwijten maken over het verleden. De vrouw staat het contact met de minderjarigen in de weg. Hiermee pleegt zij een onrechtmatige daad en komt zij het bepaalde in artikel 1:247 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek niet na. Volgens de man moet er meteen gestart worden met het herstel van het contact tussen de minderjarigen en hem. De man verwijt de rechtbank dat deze niet alles in het werk stelt om er voor te zorgen dat er iets gebeurt. De rechtbank zou het hoofdverblijf van de minderjarigen kunnen bepalen bij de man. De man vindt verder dat hij alleen met het gezag over de minderjarigen moet worden belast, omdat de vrouw hem belet om samen met haar het gezag uit te oefenen.
4.2.
Door en namens de vrouw is het volgende schriftelijk dan wel mondeling naar voren gebracht. De vrouw betwist de verzoeken van de man. Volgens de vrouw zijn de minderjarigen, maar met name [minderjarige 3] en [minderjarige 1] het vertrouwen in de man verloren. Tijdens de relatie van de man met [naam 4] is [minderjarige 3] door [naam 4] en haar twee dochters structureel gepest en geslagen. De man heeft niet genoeg gedaan om haar hiervoor te beschermen. [minderjarige 1] heeft op die momenten geprobeerd om [minderjarige 3] te beschermen, maar dat leverde hem dan weer straf op. [minderjarige 1] en [minderjarige 3] verwijten de man dat hij nooit voor hen is opgekomen. Met instemming van de man heeft de vrouw voor [minderjarige 3] hulp gezocht bij [naam 5] en bij [naam 2] . Later zijn ook [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met [naam 2] in gesprek gegaan. Volgens de vrouw had de man begrip voor de boosheid en verdriet van [minderjarige 3] en [minderjarige 1] , alsmede ook voor de gevoelens van de vrouw hierover. De man heeft op advies van [naam 2] ingestemd met het voorlopig opschorten van de contactregeling tussen hem en [minderjarige 3] . Na afronding van het traject van [minderjarige 3] bij [naam 2] , heeft zij geadviseerd om [minderjarige 3] de ruimte te geven en te wachten tot zij weer rustig het contact met de man zou willen opbouwen. [minderjarige 3] zou volgens [naam 2] niet snel of zelfs nooit meer bij de man willen overnachten. De man heeft hier wederom mee ingestemd. Ook is aan de orde gesteld dat de man er voor zorgt dat hij niet meer naakt is, als [minderjarige 3] bij hem in bed slaapt. Volgens [naam 2] zijn de minderjarigen beschadigd geraakt in die periode en komen de dwanggedachten van [minderjarige 2] ook voort uit die periode. De vrouw heeft via de huisarts een kinderpsycholoog bij [psycholoog] ingeschakeld voor [minderjarige 2] . Het is de minderjarigen en de vrouw zwaar gevallen dat de man in die periode een nieuwe partner heeft leren kennen. Terwijl zij nog bezig waren met het verwerken van hetgeen er met [naam 4] en haar dochters is voorgevallen, verbrak de man zijn belofte aan de minderjarigen om hen voorop te stellen en voorlopig geen nieuwe partner te krijgen. Volgens de vrouw is [minderjarige 3] het vertrouwen in de man opnieuw verloren, toen hij in oktober 2023 bij monde van zijn advocaat het herstel van het contact met [minderjarige 3] als bespreekpunt in de mediation benoemde. De vrouw kon hier absoluut niet mee instemmen, maar heeft wel aan de man voorgesteld om [naam 2] opnieuw in te schakelen voor de minderjarigen. De man was het hier niet mee eens en is de vrouw gaan verwijten dat zij de minderjarigen tegen hem op zet. Volgens de vrouw kan er alleen onder zorgvuldige begeleiding van een deskundige gekeken worden of er bij [minderjarige 3] ruimte is om te werken aan contactherstel. De vrouw vraagt om het traject bij [naam 2] , of het onderzoek door een bijzondere curator of het onderzoek door de Raad af te wachten en om tot die tijd de contactregeling tussen de man en [minderjarige 3] op te schorten. Ten aanzien van [minderjarige 1] merkt de vrouw op dat hij kampt met een afweerstoornisziekte, waarvoor hij elke drie weken een infuus krijgt. Hij gedijt het beste bij een systematische opvoeding, duidelijkheid en consequenties bij slecht gedrag. [minderjarige 1] volgt onderwijs op de [privéschool] , waar hem maatwerk wordt geboden. De vrouw informeert de man regelmatig over de minderjarigen, maar de man gaat niet in op uitnodigingen om deel te nemen aan gesprekken over de minderjarigen. In juni 2023 heeft de vrouw ontdekt dat [minderjarige 1] vapet, wat voor zijn gezondheid vele malen erger is dan bij een gezond kind. De vrouw heeft verder ontdekt dat [minderjarige 1] bij de man laat naar bed gaat en sterke drank heeft gedronken. Volgens de vrouw heeft de man geen controle over [minderjarige 1] , waarop zij de man heeft laten weten dat [minderjarige 1] voorlopig niet meer bij de man zal overnachten. Partijen hebben vervolgens afgesproken om na de zomervakantie 2023 met elkaar in mediation te gaan. [minderjarige 1] heeft op 7 oktober 2023 besloten om niet meer naar de man te gaan. Volgens [minderjarige 1] laat de man zich negatief over hem uit. De man heeft er vervolgens voor gekozen om niet meer naar mediation te gaan, maar om een gerechtelijke procedure te starten. Voor [minderjarige 2] geldt volgens de vrouw dat zijn dwanggedachten zijn over gegaan naar suïcidale gedachten. Hij heeft grote moeite met de rechtszaak die de man heeft opgestart. [minderjarige 2] heeft net als [minderjarige 1] grote moeite met het onvoorspelbare gedrag van de man, aldus de vrouw. Het valt de vrouw op dat de man volop verwijten maakt aan haar adres, maar dat de Raad heeft aangegeven dat het gaat om het pedagogisch handelen van beide ouders. Uit de stukken blijkt dat de vrouw de man informeert over de minderjarigen en dat zij hem betrekt bij de beslissingen die over de minderjarigen genomen moeten worden. Er is dan ook geen enkele reden om het gezag te wijzigen. De vrouw blokkeert de contactregeling op geen enkele wijze. Tot aan december 2023 is er steeds met de man en de begeleiders van de minderjarigen besproken wat het beste zou zijn voor de minderjarigen. Er is dan ook geen enkele reden om te komen tot co-ouderschap. Evenmin is er een basis om bij de vrouw af te dwingen dat zij professionele hulpverlening accepteert. De vrouw stemt wel in met het subsidiaire verzoek van de man.
4.3.
De Raad is van mening dat een zorgregeling tussen de man en [minderjarige 3] en [minderjarige 1] in principe in hun belang is. Op basis van het raadsonderzoek is de Raad echter van mening dat er op dit moment onder deze omstandigheden ernstige bezwaren zijn om een zorgregeling voor [minderjarige 3] en [minderjarige 1] af te dwingen. [minderjarige 1] heeft ernstige bezwaren geuit tegen omgang, omdat hij veel boosheid ervaart richting zijn vader en last had en heeft van de dynamiek tussen zijn ouders. Voor [minderjarige 3] geldt dat de Raad van mening is dat het afdwingen van contact met de man ernstig nadeel oplevert voor haar geestelijke gezondheid. [minderjarige 3] voelt geen enkele ruimte meer voor contact met haar vader en is emotioneel gezien ver van hem verwijderd. Eerst zullen de juiste voorwaarden moeten worden gecreëerd voor omgang. De Raad acht het in het belang van [minderjarige 3] en [minderjarige 1] dat onder regie van een jeugdbeschermer zicht komt op hoe bij hen ruimte kan ontstaan om weer contact te krijgen met de man en daar passende hulpverlening op in te zetten. Op dit moment verblijft [minderjarige 2] iedere donderdag na schooltijd tot vrijdagochtend voor schooltijd bij de man. Tijdens de schoolvakanties beslist hij zelf wanneer hij bij de man is. Tijdens het raadsonderzoek heeft hij de raadsonderzoeker dringend gevraagd om de afspraak die hij heeft gemaakt met de GGZ - 1 nacht per week bij de man slapen - niet aan te passen. Hij heeft hier tevens bij gezegd dat als de zelfdodingsgedachten weg zijn, hij misschien ook in het weekend bij de man wil gaan slapen. Gezien [minderjarige 2] beperkte emotionele draaglast in combinatie met zijn zelfdodingsgedachten, wil de Raad [minderjarige 2] niet onder druk zetten door de zorgregeling op dit moment voor hem uit te breiden. Met de inzet van een jeugdbeschermer kan over een langere periode bezien worden hoe de zorgregeling tussen [minderjarige 2] en de man verder uitgebreid kan worden. De Raad adviseert om op dit moment geen zorgregeling tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 3] vast te stellen en het verzoek van de man af te wijzen. Onder regie van de jeugdbeschermer kan bezien worden wat er ingezet dient te worden om de boosheid van [minderjarige 1] en de emotionele verwijdering van [minderjarige 3] om te buigen in een neutraal-positieve houding ten opzichte van hun vader. Ook dient er rust te komen in de dynamiek tussen partijen zodat de minderjarigen niet langer in een klempositie worden gezet. Zodra aan deze voorwaarden is voldaan, kan onderzocht worden op welke manier contact tussen de man en de minderjarigen weer opgebouwd kan worden. De Raad adviseert ten aanzien van [minderjarige 2] dat hij voorlopig iedere donderdag na schooltijd tot vrijdagochtend voor schooltijd bij de man is. Tijdens de schoolvakanties beslist [minderjarige 2] zelf wanneer hij bij de man is. Onder regie van de jeugdbeschermer moet de mogelijkheid tot uitbreiding van deze zorgregeling worden bezien. Volgens de Raad is er vanuit de vrouw naar de gezaghebbende man onvoldoende informatieverstrekking over de minderjarigen. De Raad adviseert de rechtbank dan ook een informatie- en consultatieregeling op te leggen waarbij de vrouw de man eens per 3 weken de man informeert omtrent het functioneren en de belangrijke ontwikkelingen van de minderjarigen. De Raad voegt hier tijdens de mondelinge behandeling nog aan toe dat de minderjarigen gaan verharden in hun eigen idee. Dit is te wijten aan de manier waarop partijen uit elkaar zijn gegaan. De loyaliteit van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] ligt bij de moeder. [minderjarige 2] doet zijn best om aan beide ouders loyaal te blijven. Het is voor de minderjarigen heel moeilijk om zich te handhaven als de ouders elkaar over en weer forse verwijten maken. Partijen hebben professionele hulp nodig om de patronen te doorbreken. Dat is het werkelijke probleem. Om dat probleem op te lossen, is een intensief hulpverleningstraject nodig. Een beslissing van de rechtbank gaat dat niet oplossen. Door de ouderstrijd is de brug tussen partijen volledig weggevaagd. De minderjarigen lopen figuurlijk een ravijn in, als nu van hen verwacht wordt dat zij de stap naar de andere ouder gaan maken. De Raad begrijpt dat de man voor de minderjarigen wil vechten en dat hij daarom het verzoek bij de rechtbank heeft ingediend. Maar de Raad adviseert om deze verzoeken af te wijzen. Als de verzoeken zouden worden toegewezen, zou dat de minderjarigen veel geweld aandoen. Wel heeft de Raad geadviseerd om een concrete informatieregeling vast te stellen, al ligt dat verzoek niet voor. De Raad hoopt dat partijen daarover onderling afspraken kunnen maken, maar ziet dat, nadat partijen hun standpunten hebben aangegeven, somber in. Ook moet worden afgevraagd of partijen dat samen aan zouden kunnen.

5.De beoordeling

5.1.
Om proces-economische redenen zal de rechtbank allereerst de zelfstandige verzoeken van de vrouw bespreken om een vervangende toestemming voor inschakeling van mevrouw [naam 2] voor de minderjarigen, een bijzondere curator voor de minderjarigen te benoemen en een raadsonderzoek te gelasten.
Uit de beschikking van de provisionele voorziening met zaaknummer C/02/414901 FA RK 23-4817 blijkt dat de rechtbank een raadsonderzoek heeft gelast ten behoeve van de onderhavige bodemprocedure. Hiermee is tegemoet gekomen aan het zelfstandige verzoek van de vrouw en behoeft deze geen nadere beoordeling. De rechtbank acht het niet in het belang van de minderjarigen om in dit stadium een bijzondere curator te benoemen. Zij zijn inmiddels gehoord tijdens het raadsonderzoek en hebben hulpverlening. De man heeft reeds eerder ingestemd met de inschakeling van mevrouw [naam 2] , zodat daarmee is voldaan aan het verzoek van de vrouw. De verzoeken worden daarom afgewezen.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
5.2.
De rechtbank Oost-Brabant heeft op 25 april 2019 een beslissing gegeven over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Nadien zijn er door partijen nog een aantal aanpassingen gedaan. Om de regeling te kunnen veranderen moet uit de stukken en de mondelinge behandeling blijken dat de omstandigheden daarna op relevante wijze zijn veranderd. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, nu de overeengekomen regelingen niet meer worden nagekomen en partijen er niet meer in slagen om samen tot afspraken daarover te komen. Partijen zijn dan ook ontvankelijk in hun verzoeken.
5.3.
Uit de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de relatie tussen de minderjarigen en de man ernstig verstoord is geraakt en dat dit heeft geleid tot het verbreken van het contact met de man door [minderjarige 3] en meer recent ook door [minderjarige 1] . [minderjarige 2] heeft nog wel contact met de man, zij het dat het contact beperkt is.
5.4.
Voor de leesbaarheid van deze beschikking zal de rechtbank daar waar er staat herstel van contact met de minderjarigen steeds ook bedoelen het verder opbouwen van het contact tussen [minderjarige 2] en de man.
5.5.
De verzoeken van de man zijn gericht op een zo snel mogelijk herstel van contact met alle minderjarigen. Volgens de man kan van hem niet meer verwacht worden dat hij afwacht tot het moment dat de minderjarigen zelf weer contact met hem willen. Hij heeft de indruk dat de vrouw de minderjarigen beïnvloedt om geen contact meer met hem te hebben. Volgens de man moeten de minderjarigen dan ook uit de invloedsfeer van de vrouw gehaald worden om contact met hem te kunnen realiseren. De man verwijt daarbij de rechtbank dat deze onvoldoende in het werk stelt om de vrouw te bewegen om aan de uitvoering van de contactregeling mee te werken.
5.6.
De vrouw betwist dat zij het contact in de weg staat. Ook zij wil dat de minderjarigen contact hebben met hun vader, maar volgens haar kan geen sprake zijn van een herstel van contact tussen de man en de minderjarigen op de manier die hij voorstelt. [minderjarige 3] en [minderjarige 1] hebben volgens haar een grote weerstand jegens de man. Van hen kan dan niet verwacht worden dat zij een co-ouderschapsregeling gaan uitvoeren, zonder dat de oorzaak van die weerstand is weggenomen. Ook [minderjarige 2] heeft moeite met zijn relatie met de man en krijgt hulp om te werken aan zijn dwanggedachten en suïcidale uitingen. Van hem kan dan niet verlangd worden dat hij vaker naar de man moet gaan dan hij nu aan kan, aldus de vrouw.
5.7.
De rechtbank deelt de mening van de man niet dat er niets gedaan is om te proberen tot contactherstel te komen. Uit de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen zelf steeds hebben gezocht naar vormen van hulpverlening voor de minderjarigen, om hen te helpen bij het verwerken van het verleden en om te werken aan het hervatten van het contact met de man. Voor [minderjarige 3] is in eerste instantie mevrouw Van den [naam 5] en later ook mevrouw [naam 2] betrokken. Ook [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben gesprekken gehad met mevrouw [naam 2] . Voor [minderjarige 2] is daarnaast hulp gezocht bij mevrouw [naam 6] . Het is betreurenswaardig om te moeten constateren dat deze inzet zelfs niet heeft geleid tot een begin van een vorm van contactherstel.
5.8.
Inmiddels heeft de Raad onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van contactherstel en heeft daarbij mede gesproken met de bij de minderjarigen betrokken hulpverleners. Daaruit is onder meer naar voren gekomen dat mevrouw [naam 2] met de minderjarigen meerdere malen heeft gesproken over contact met hun vader. Zij ziet een complexe verstoorde situatie en heeft hele grote zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen. Haars inziens moeten de ouders met elkaar aan de slag. Op basis van zijn onderzoek concludeert de Raad eveneens dat er sprake is van een zorgelijke complexe situatie. Er zijn zorgen over de pedagogische vaardigheden van beide ouders, hoewel zij het voor de minderjarigen goed willen doen. De Raad vindt dat de vrouw de minderjarigen onvoldoende ruimte biedt voor de band met de man. De Raad adviseert dat partijen professionele begeleiding krijgen op het gebied van onderlinge communicatie en samenwerking en wijst daarbij op de mogelijkheid van solo parallel ouderschap. Daarnaast adviseert de Raad dat de minderjarigen onder toezicht worden gesteld, zodat partijen blijven meewerken aan de hulpverlening. De Raad is van mening dat contact tussen de minderjarigen en de man in hun belang is, maar dat dit – gelet op de huidige situatie – niet mogelijk is. De verstoorde relatie tussen partijen is de oorzaak van de ontstane situatie. De Raad acht het daarom niet in het belang van de minderjarigen om nu een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen. In het kader van de ondertoezichtstelling zal moeten worden onderzocht welke mogelijkheden [minderjarige 1] en [minderjarige 3] hebben om het contact met de man te hervatten. Voor [minderjarige 2] moet er ondersteuning komen, om hem te helpen om met de situatie om te gaan.
5.9.
De rechtbank begrijpt dat de man ten einde raad is, omdat het contact maar steeds niet tot stand komt. Er zijn weliswaar geen contra-indicaties geconstateerd die gelegen zijn in zijn persoon, maar er is wel sprake van een situatie waarin in ieder geval [minderjarige 1] en [minderjarige 3] hun vader inmiddels volledig afwijzen en geen enkel contact wensen. Dit gegeven, dat door verschillende professioneel betrokkenen is aangegeven, vormt wel een contra-indicatie voor omgang op dit moment. Eerst zal het onderliggende probleem moeten worden aangepakt, alvorens gekeken kan worden hoe er weer ruimte kan komen voor omgang. Dit betekent dat de ouders aan de slag moeten. Zij moeten gaan leren hoe zij de minderjarigen uit de ouderstrijd kunnen houden en hoe zij naast elkaar ouders voor de minderjarigen kunnen zijn. Daarnaast zal de hulpverlening aan de minderjarigen moeten doorlopen zolang deze is geïndiceerd. De man probeert met het verzoek tot co-ouderschap en zijn verdere verzoeken een doorbraak af te dwingen. Hoewel dat vanuit zijn gezichtspunt wellicht begrijpelijk is, is de rechtbank er van overtuigd dat toewijzing daarvan in deze – gelet op alles wat er speelt – niet tot het gewenste resultaat zal leiden en zelfs tot schade zal leiden, ook ten aanzien van (de kans op) contactherstel op de lange termijn. Eerst zal het patroon tussen partijen moeten worden doorbroken en moet er worden gewerkt aan de problematiek in de verstandhouding tussen partijen. Het forceren van de minderjarigen naar een co-ouderschap op dit moment is volstrekt onrealistisch en zal geenszins positief bijdragen aan de situatie. Het verzoek van de man om te komen tot een co-ouderschapregeling (onder a) en de daarmee samenhangende verzoeken (onder d en e) zullen dan ook worden afgewezen.
5.10.
Voor wat betreft het verzoek van de vrouw om de huidige zorgregeling zoals vastgelegd in de beschikking van 25 april 2019 en de daarop gedane aanvullingen ten behoeve van [minderjarige 3] en [minderjarige 1] op te schorten voor de duur van het te doorlopen traject bij [naam 2] dan wel een door de rechtbank te bepalen duur overweegt de rechtbank het volgende.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven in te kunnen stemmen met het subsidiaire verzoek van de man, inhoudende dat de rechtbank wordt verzocht om een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in het belang van elk van de minderjarigen wenselijk voorkomt en die er op gericht is om alles in het werk te stellen om op zo kort mogelijke termijn op verantwoorde en zorgvuldige wijze een contactherstel en omgang tussen de man met elk van zijn kinderen te bewerkstelligen. Mede met het oog daarop heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling de ondertoezichtstelling over de minderjarigen uitgesproken. De rechtbank acht het gedwongen kader noodzakelijk om zicht te krijgen op mogelijke ruimte bij de minderjarigen en in te zetten wat daarvoor nodig is. Doch eerst moeten de ouders met elkaar aan de slag. De GI kan de regie voeren en in het oog houden of er vorderingen dan wel wijzigingen zijn in de thans bestaande situatie. De rechtbank verwacht van partijen dat zij zich zullen inzetten voor de trajecten die de GI in het kader van de ondertoezichtstelling zal inzetten. Dat betekent dat [minderjarige 2] ondersteuning krijgt in het behoud van het contact met de man en dat wordt bezien waar dit kan worden uitgebreid. En dat voor [minderjarige 1] en [minderjarige 3] wordt bezien wat de mogelijkheden zijn voor contact met de man. De rechtbank verwacht van de vrouw dat zij in het kader van dat traject aan zelfreflectie gaat doen, dat zij gaat voorkomen dat zij de minderjarigen al dan niet onbewust belast met volwasseneninformatie en dat zij de minderjarigen daadwerkelijk toestemming gaat geven voor het contact met de man. De rechtbank verwacht van de man dat hij openstaat voor zaken die uit de verschillende trajecten naar voren komen.
5.11.
Het bovenstaande betekent dat de thans geldende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig niet kan worden voortgezet, maar dat het de komende tijd blijft zoals het nu is. Dat wil zeggen dat er geen contact is met [minderjarige 1] en met [minderjarige 3] en dat het contact met [minderjarige 2] niet wordt uitgebreid. De rechtbank realiseert zich dat dit heel frustrerend en moeilijk te verteren is voor de man. Benadrukt wordt echter dat er geen sprake is van een contactverbod en dat de regie bij de GI ligt om, in samenspraak met de hulpverlening van de minderjarigen, te bekijken wanneer er ruimte ontstaat om tot een vorm van contact te komen, dan wel met betrekking tot [minderjarige 2] uit te breiden. Van de GI wordt ook verwacht dat zij dan actie onderneemt. De rechtbank begrijpt het voorwaardelijke verzoek van de vrouw om de huidige regeling op te schorten, als een verzoek om te bewerkstelligen dat er duidelijkheid is voor de minderjarigen en om rust te creëren. Er is echter geen wettelijke grondslag voor opschorting van een regeling, anders dan een verzoek om de andere ouder het contact met de minderjarige(n) al dan niet voor bepaalde tijd te ontzeggen. Dit verzoek ligt echter niet voor, doch wordt door de rechtbank ook niet passend geacht in deze situatie. De rechtbank heeft juist een ondertoezichtstelling uitgesproken om te werken aan een mogelijk contact in de toekomst, waarbij de GI de regie zal moeten nemen en de ouders samen een hulpverleningstraject moeten doorlopen. Het opschortingsverzoek van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.
Gezag en hoofdverblijf (onder b en c)
5.12.
Gelet op vorenstaande overwegingen ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de beslissing van de rechtbank, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om de man alleen met het gezag over de minderjarigen te belasten en om het hoofdverblijf te wijzigen. Deze verzoeken zullen worden afgewezen.
Hulpverlening (onder f)
5.13.
Het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw professionele hulpverlening gaat aanvaarden zal eveneens worden afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvoor geen juridische grondslag. Anders dan de advocaat van de man is de rechtbank van oordeel dat er geen beroep kan worden gedaan op een onrechtmatige daad als vangnet om een grondslag te creëren.
Informatie aan de minderjarigen
5.14.
De rechtbank vindt het belangrijk dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zelf te horen krijgen wat er in deze procedure wordt beslist, maar ook dat de andere betrokkenen weten wat er hierover aan de minderjarigen wordt teruggekoppeld. Deze tekst zal worden overgenomen in een brief, die naar de minderjarigen wordt gestuurd.
“Beste [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ,
Op 19 augustus 2024 hebben jullie een gesprek gehad met de kinderrechter mr. De Graaf. In dat gesprek heeft zij met jullie gesproken over hulp aan jullie gezin en over het hebben van contact met jullie vader. [minderjarige 1] en [minderjarige 3] , jullie hebben toen verteld dat jullie voorlopig nog geen contact willen met jullie vader. [minderjarige 2] , jij hebt verteld dat je naar je vader wilt blijven gaan, zoals je nu al doet.
Op 22 augustus 2024 heeft de kinderrechter met jullie ouders, hun advocaten, een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming en twee vertegenwoordigsters van de Stichting Jeugdbescherming Brabant gesproken over hoe het nu verder moet. Jullie vader en moeder vinden het net als de Raad en de kinderrechter een goed idee dat er iemand komt die jullie als gezin gaat helpen. Omdat jullie ouders niet goed met elkaar kunnen praten, heeft de kinderrechter beslist dat jullie onder toezicht komen te staan van de Stichting Jeugdbescherming Brabant en dat jullie ouders verplicht zijn om daaraan mee te werken. Dit heet een ondertoezichtstelling en deze duurt een jaar. Stichting Jeugdbescherming Brabant zal een jeugdbeschermer aanwijzen, die met jullie en met jullie ouders gaat praten en gaat kijken welke hulpverlening jullie nodig hebben. Kort samengevat gaat deze jeugdbeschermer met jullie ouders werken aan hoe zij het beste samen ouders voor jullie kunnen zijn. Ook gaat deze jeugdbeschermer met jullie kijken of, hoe en wanneer er weer contact met jullie vader kan zijn. Dat zal niet al heel snel zijn, maar de kinderrechter vindt het heel belangrijk dat jullie over een tijdje wel weer contact met jullie vader kunnen hebben.
De kinderrechter had eigenlijk met jullie afgesproken dat jullie moeder zou vertellen wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken en wat de kinderrechter heeft besloten. De kinderrechter vindt het echter heel belangrijk om jullie te laten weten dat er voorlopig geen contact is met jullie vader. Dat betekent niet dat er een verbod is om contact met jullie vader te hebben. Als jullie, samen of alleen, het wel fijn vinden om weer contact met jullie vader te hebben, dan mag dat altijd. Bespreek dat met de jeugdbeschermer dan kan hij of zij regelen wat daarvoor nodig is.
Als de jeugdbeschermer het nodig vindt dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd, dan zal hij/zij dat aan de kinderrechter moeten vragen. Dan zullen jullie opnieuw uitgenodigd worden om met de kinderrechter te praten over hoe het dan gaat.
In de rechtszaak van jullie vader heeft de kinderrechter beslist dat zijn verzoeken moeten worden afgewezen. Dat betekent dat er nu niets verandert in jullie situatie. Volgens de kinderrechter is er nog geen reden om iets te veranderen, omdat jullie nu onder toezicht staan van de Stichting Jeugdbescherming Brabant en er hulp komt voor het gezin.
Door de beslissingen van de kinderrechter zijn de rechtszaken nu afgesloten”.
dwangsom en proceskosten
5.15.
Nu de verzoeken van de man worden afgewezen, zal ook zijn verzoek om een dwangsom te verbinden aan de nakoming daarvan moeten worden afgewezen.
5.16.
De hoofdregel voor wat betreft de verdeling van de proceskosten is compensatie indien partijen ex-echtgenoten van elkaar zijn en de procedure hun beide kinderen betreffen. In hetgeen door partijen hierover is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van voornoemd uitgangspunt. Dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.

6.De beslissing

De rechtbank
wijst alle verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Graaf, en, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 september 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch .