ECLI:NL:RBZWB:2024:6566

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
C/02/425638 / JE RK 24-1501
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in een complexe gezinscontext

Op 11 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van een jaar en om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder met gezag voor negen maanden. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over de opvoedsituatie, waarbij beide ouders tegenstrijdige verhalen vertellen over geweld en de veiligheid van de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk het ouderlijk gezag uit te oefenen. De kinderrechter heeft daarom de verzoeken van de Raad toegewezen, met als doel de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen te waarborgen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de kinderen per direct onder toezicht kunnen worden gesteld en uithuisgeplaatst bij de moeder. De kinderrechter heeft ook aandacht gevraagd voor de frequentie van het contact tussen de vader en de kinderen, waarbij zij heeft benadrukt dat het belangrijk is dat jonge kinderen regelmatig contact hebben met beide ouders.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/425638 / JE RK 24-1501
Datum uitspraak: 11 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarigen
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2020 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige 1],
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2022 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
verblijvende op een bij de rechtbank bekend adres, in een voorziening voor veilige opvang,
advocaat: mr. F.J.V.H. Stoffels te Zevenbergen,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. Z. Yeral te Roosendaal,
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van 15 augustus 2024 met bijlagen, door de griffie van de rechtbank ontvangen op 15 augustus 2024;
  • het rapport van de Raad van 26 augustus 2024, met bijlagen.
1.2.
Op 11 september 2024 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Daarbij zijn verschenen en heeft de kinderrechter gehoord:
  • de moeder (digitaal via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding via MS Teams), bijgestaan door mr. Stoffels en mevrouw [naam], tolk in de Spaanse taal met tolkennummer: [tolkennummer], die beiden wel fysiek in de zittingszaal aanwezig waren;
  • de vader, bijgestaan door mr. Yeral;
  • een vertegenwoordigster van de Raad;
  • een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 13 juni 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 27 juni 2024. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder met gezag verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling op 25 juni 2024. Deze beslissing is gegeven zonder daaraan voorafgaand horen van partijen.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 25 juni 2024 zijn de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alsmede de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder met gezag verlengd tot 13 september 2024.

3.De verzoeken

3.1.
De Raad verzoekt om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar, met uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
3.2.
Daarnaast verzoekt de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder met gezag te verlenen voor de duur van negen maanden, met uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
3.3.
De Raad heeft ter onderbouwing van zijn verzoeken, samengevat, aangevoerd dat de ouders tegenstrijdige verhalen vertellen over (eergerelateerd) geweld, de (psychische) persoonlijke problematiek van de andere ouder, het risico op kinderontvoering en, daarmee samenhangend, de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen. De Raad heeft met het oog op zijn beperkte onderzoeksmogelijkheden niet kunnen vaststellen wat klopt en wat niet. Het politieonderzoek dat in de komende periode wordt voortgezet, zal hier uitsluitsel over moeten geven. De Raad vindt beide - tegenstrijdige - verhalen zeer zorgelijk. Totdat er duidelijkheid ontstaat, dient met beide verhalen dan ook rekening gehouden te worden. Daarnaast is het zorgelijk dat in ieder geval één van de ouders niet de waarheid spreekt en dat de kinderen klem zitten tussen hun ouders. Bovendien zijn de ouders in de huidige situatie niet in staat om gezamenlijk het gezag over de kinderen uit te oefenen. Gelet hierop ziet de Raad op dit moment geen mogelijkheden om de hulpverlening op vrijwillige basis voort te zetten. Gezien de complexiteit van de situatie en de ernst van de zorgen, acht de Raad ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk voor de duur van een jaar.
3.4.
De Raad acht het in de eerste plaats van belang dat de veiligheid van de kinderen gewaarborgd blijft. De kinderen verblijven momenteel samen met de moeder in een voorziening voor veilige opvang. Daar wordt gezien dat de moeder de kinderen goed verzorgt en dat zij de noodzakelijk geachte hulpverlening accepteert. Gelet hierop is de Raad van mening dat deze situatie vooralsnog dient te worden voortgezet met een machtiging tot uithuisplaatsing. De Raad verzoekt om die machtiging te verlenen voor de duur van negen maanden omdat de kinderen over zes maanden duidelijkheid moeten hebben over hoe hun leven er verder uit zal zien. Vervolgens heeft de GI vervolgens tijd nodig om al dan niet een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in te dienen. Daarnaast is het van belang dat er duidelijke afspraken worden gemaakt over de onderlinge oudercommunicatie, de uitvoering van het gezamenlijk ouderlijk gezag en over de rol van de hulpverlening daarbij.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft, samengevat, aangegeven dat de moeder goed in contact met hen is en dat zij gesprekken voert met een psycholoog. Bij de vader lijkt de informatie echter niet te beklijven. Hij erkent de zorgen niet en benoemt enkel dat hij zijn kinderen terug wil hebben. In de afgelopen periode hebben de vader en de kinderen eenmaal fysiek contact met elkaar gehad. Hoewel dat contact positief is verlopen, was de vader wat emotioneel en heeft hij niet altijd adequaat gehandeld, bijvoorbeeld toen de kinderen met blokken gingen gooien. Daarnaast heeft hij zich niet aan de afspraken gehouden door meer dan één speelgoedje per kind als cadeau mee te nemen. Dat hij zich niet aan de aanspraken houdt, raakt volgens de GI de veiligheid van de kinderen. Gelet hierop acht de GI opvoedondersteuning nodig. Vanwege de forse reisafstand zullen de vader en de kinderen vooralsnog eenmaal per maand fysiek contact met elkaar hebben.
4.2.
Namens en door de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij en de kinderen inmiddels wat tot rust zijn gekomen. Zolang het politieonderzoek niet is afgerond, is de moeder van mening dat een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is. De moeder stemt daarom in met beide maatregelen voor de verzochte duur.
4.3.
Namens en door de vader is, samengevat, aangevoerd dat hij de gestelde zorgen over hem betwist en dat hij er alles aan doet om die zorgen te ontkrachten. De vader is niet agressief. Hij had gehoopt dat er in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling van de kinderen meer duidelijkheid zou ontstaan over wat er wel en niet is gebeurd, zodat deze zitting niet nodig zou zijn. Het frustreert de vader dat er in de afgelopen drie maanden slechts één fysiek contactmoment tussen hem en de kinderen heeft plaatsgevonden en dat de vertegenwoordigster van de GI nu aangeeft dat dat contactmoment naar haar mening niet goed is verlopen. De vader benadrukt dat de Raad heeft aangegeven dat de verhalen van beide ouders lijnrecht tegenover elkaar staan en dat goed moet worden uitgezocht wat er wel klopt en wat niet. Maar de GI lijkt al een keuze te hebben gemaakt en enkel het verhaal van de moeder serieus te nemen, waardoor de vader wordt neergezet als agressor. De door de GI aangehaalde voorbeelden over het meenemen van te veel speelgoed, dat vader emotioneel was en dat hij niet heeft ingegrepen toen de kinderen met blokken gooiden, raken de veiligheid van de kinderen niet. De GI moet dan ook stoppen met allerlei irrelevante zaken erbij te betrekken. Ook de reisafstand mag geen reden zijn voor de lage frequentie van de contactregeling. Dat de kinderen op forse afstand zijn geplaatst, is immers van overheidswege bepaald waardoor de GI een zorgplicht heeft om er alles aan te doen om frequent contact tussen de vader en zijn kinderen mogelijk te maken. Ten slotte wordt gesteld dat de kinderen nu op een veilige plek verblijven. Echter, in een voorziening voor veilige opvang verblijven zij met allerlei andere getraumatiseerde mensen en met veel onrust, terwijl de vader goed voor de kinderen kan zorgen. Gelet hierop kan de vader instemmen met ondertoezichtstelling van de kinderen, maar verzoekt hij om het verzoek tot uithuisplaatsing af te wijzen dan wel de machtiging te beperken tot maximaal drie maanden.

5.De beoordeling

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
De kinderrechter overweegt dat de vader, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (onder meer) de Nederlandse nationaliteit hebben en dat de moeder de Panamese nationaliteit heeft. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter dient te beoordelen of zij bevoegd is om van de verzoeken in deze zaak kennis te nemen en daarop te beslissen. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijke recht te bepalen.
5.2.
Op grond van artikel 7 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Onder ouderlijke verantwoordelijkheid valt onder meer de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen en daarop te beslissen.
5.3.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Ondertoezichtstelling
5.4.
Op grond van artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen.
5.5.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie van de kinderen. De ouders hebben tegengestelde verhalen over wat er tussen hen is gebeurd. De moeder stelt dat zij jarenlang mishandeld en vernederd is door de vader. Dit wordt door de vader ontkent. Volgens hem zijn er juist zorgen over de psychische gesteldheid en het gedrag van de moeder. De kinderrechter benadrukt dat zij op basis van de beschikbare informatie op dit moment niet kan vaststellen wie de waarheid spreekt en wie niet. Maar duidelijk is dat de ouders verwikkeld zijn in een hevige strijd en dat de kinderen hier waarschijnlijk al langere tijd door worden belast. Deze situatie ontstaat immers niet van de een op de andere dag. Van belang is dan ook dat de kinderen goed worden begeleid. Hun belang staat voorop. Daarnaast verblijft de moeder momenteel samen met de kinderen in een voorziening voor veilige opvang op een voor de vader onbekende plaats. In die situatie zijn de ouders niet in staat om zonder tussenkomst van derden gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit te oefenen. Gelet hierop is gedwongen hulpverlening in het kader van ondertoezichtstelling noodzakelijk.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de ouders gezamenlijk niet in staat zijn om voormelde ontwikkelingsbedreiging in een vrijwillig kader weg te nemen. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling. De kinderrechter zal het verzoek, dat niet is weersproken, daarom toewijzen en de kinderen onder toezicht stellen van de GI voor de (verzochte) duur van een jaar.
Machtiging tot uithuisplaatsing
5.7.
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.8.
Zoals de kinderrechter hiervoor heeft overwogen, kan zij op basis van de op dit moment beschikbare informatie de door de ouders gestelde zorgen over de andere ouder niet bevestigen noch ontkrachten. De moeder verblijft momenteel samen met de kinderen in een voorziening voor veilige opvang. Daar zijn de kinderen veilig en gezien wordt dat de moeder goed voor de kinderen zorgt. Anderzijds zijn er wel wat zorgen geuit over de wijze waarop de vader tijdens het fysieke contactmoment met de kinderen is omgegaan. Dat de vader na de gebeurtenissen van de afgelopen maanden wat (over)enthousiast en geëmotioneerd overkomt als hij zijn kinderen voor het eerst weer ziet, valt te begrijpen. Maar dat hij zich tijdens het fysieke contactmoment niet heeft gehouden aan de vooraf bepaalde regels is wel wat zorgelijker. De vraag die de kinderrechter zich nu ziet gesteld, is of de kinderen die op dit moment samen met de moeder in een voorziening voor veilige opvang verblijven per direct bij de vader dienen te worden geplaatst. Gelet op de onduidelijkheid en de onrust waarmee zij in de afgelopen periode zijn geconfronteerd, acht de kinderrechter dat op dit moment niet in hun belang. Van belang is juist dat zij verder tot rust komen.
5.9.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat uithuisplaatsing bij de gezaghebbende moeder in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk is, waardoor wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor uithuisplaatsing van de kinderen. De kinderrechter zal het verzoek daarom toewijzen en een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de (verzochte) duur van negen maanden. De kinderrechter ziet geen aanleiding om die duur te bekorten tot (maximaal) drie maanden, zoals namens de vader is bepleit, omdat de GI en de hulpverlening de kans moeten krijgen om de hulpverlening aan het gehele systeem te regelen en daarnaast moeten proberen, nu er twee tegenstrijdige verhalen verteld worden, om inzicht te krijgen in wat er tussen de volwassenen speelt en gespeeld heeft. Om duidelijkheid te krijgen is tijd nodig. Een te korte periode van uithuisplaatsing acht de kinderrechter daarom niet in het belang van de kinderen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.10.
De kinderrechter zal de beslissing, gezien het belang dat de kinderen duidelijkheid ervaren over hun verblijfplaats, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dit betekent dat de beslissing per direct uitvoerbaar is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
Tot slot
5.11.
De kinderrechter overweegt tot slot, hoewel het onderwerp in deze procedure niet aan haar voorligt, dat zij met de vader van oordeel is dat de huidige zorg- en contactregeling op basis waarvan de vader en de kinderen slechts eenmaal per maand fysiek contact met elkaar hebben, te mager is. Voor jonge kinderen is het van belang dat zij frequent contact houden met hun beide ouders. Zeker nu de kinderen tot nu toe bij de beide ouders zijn opgegroeid. Zij zijn gehecht aan de vader en die hechting dient niet doorbroken te worden. Dat sprake is van een forse reisafstand maakt, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook niet dat gerechtvaardigd is dat de contactregeling beperkt wordt tot een uurtje per maand. De vader is gezaghebbend ouder en ook in deze situatie dient aan het wettelijk uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap zoveel mogelijk recht worden gedaan. De kinderrechter betrekt hierbij dat er geen objectief verifieerbare signalen zijn dat de vader op welke manier dan ook onveiligheid voor de kinderen met zich zou brengen. De GI wordt dan ook verzocht om hier aandacht voor te hebben en zich in te spannen om op korte termijn de fysieke contactregeling tussen de vader en beide kinderen uit te breiden in frequentie en/of in duur.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, met ingang van 11 september 2024 tot 11 september 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder met gezag, met ingang van 11 september 2024 tot 11 juni 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024 door mr. Van Triest, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier, en op schrift gesteld op 26 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.