ECLI:NL:RBZWB:2024:6568

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
C/02/425936 / JE RK 24-1545
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 11 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft de ouders van [minderjarige], de moeder en de vader, gehoord, bijgestaan door hun advocaten, mr. N.P. Scholte en mr. A. Elias. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] onder toezicht is gesteld vanwege zorgen over haar ontwikkeling en opvoeding, en dat deze ondertoezichtstelling eerder is verlengd. De GI heeft verzocht om een verdere verlenging van zes maanden, omdat [minderjarige] zorgelijke uitspraken doet over de opvoedsituatie bij de vader, wat leidt tot een gevoel van onveiligheid. De moeder steunt het verzoek, terwijl de vader het niet nodig acht. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorgen over [minderjarige] serieus genomen moeten worden en dat er nog onvoldoende zicht is op de opvoedsituatie van de vader. Daarom is besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 22 maart 2025, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/425936 / JE RK 24-1545
Datum uitspraak: 11 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, locatie [geboorteplaats], hierna te noemen: de GI,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N.P. Scholte te 's-Hertogenbosch,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. A. Elias te Oisterwijk.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesdossier bevat het verzoekschrift van de GI met bijlagen, door de griffie van de rechtbank ontvangen op 23 augustus 2024.
1.2.
Op 11 september 2024 heeft de rechtbank het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en heeft de kinderrechter gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Scholte;
  • de vader, bijgestaan door mr. Elias;
  • een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling, op 4 september 2024, heeft [minderjarige] haar mening over het verzoek gegeven tijdens een gesprek met de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 22 september 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 22 september 2023.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 19 september 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 22 september 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De GI heeft ter onderbouwing van het verzoek, samengevat, aangegeven dat [minderjarige] nog steeds klem zit tussen haar ouders. Hoewel beide ouders het beste met haar voor hebben, is het van belang dat er duidelijke en eenduidige afspraken worden gemaakt met betrekking tot haar verzorging en opvoeding. Daarnaast doet [minderjarige] zorgelijke uitspraken over de opvoedsituatie van de vader. Dit wil, volgens de GI, niet zeggen dat de opvoedsituatie bij de vader daadwerkelijk onveilig is, maar [minderjarige] ervaart kennelijk wel onveiligheid. Duidelijk moet worden waarom zij die uitspraken doet en welke handvatten er geboden kunnen worden om haar hierbij te helpen. Om dat te bereiken, acht de GI het van belang dat er zicht wordt verkregen op de opvoedsituatie van de vader. Aangezien [zorgaanbieder] al betrokken is bij partijen en andere zorgaanbieders wachtlijsten hebben, is de GI van mening dat [zorgaanbieder] dit onderzoek dient te verrichten. De GI ziet hierbij geen rol weggelegd voor de buddy van [minderjarige], omdat de buddy met name is ingezet als vertrouwenspersoon voor [minderjarige]. Begin 2024 heeft de vader echter besloten om niet langer zijn medewerking te verlenen aan [zorgaanbieder]. Voorts heeft de rechtbank in juni 2024 de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd, met als gevolg dat er tussen de ouders rust is gecreëerd. Omdat de vader naar aanleiding daarvan heeft aangegeven dat hij weer zal meewerken met [zorgaanbieder], heeft [zorgaanbieder] een plan van aanpak opgesteld. Het traject zal na de zomervakantie starten. Naar aanleiding van de bevindingen van [zorgaanbieder] over de opvoedsituatie van de vader, zal te zijner tijd worden bepaald of er zal worden ingezet op het verbeteren van de oudercommunicatie of, bijvoorbeeld, op solo parallel ouderschap. Indien de hulpverlening vanuit [zorgaanbieder] in de komende periode wordt ingezet, dan bestaat bij de GI de verwachting dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] over zes maanden kan worden afgesloten.

4.De standpunten

4.1.
De moeder stemt in met verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de verzochte duur van zes maanden. Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat [minderjarige] zorgelijke uitspraken doet over de opvoedsituatie van de vader, zoals dat de vader haar slaat en dat hij haar een kutkind noemt. Dit zegt ze niet alleen tegen de moeder, maar ook tegen de buddy en op school. Daarnaast toont [minderjarige] weerstand wanneer zij naar haar vader toegaat. De moeder vindt het daarom belangrijk dat [zorgaanbieder] haar werk kan doen en dat er zicht wordt verkregen op de opvoedsituatie van de vader.
4.2.
De vader vindt verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet nodig. Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat [minderjarige] geen zorgelijke uitspraken doet wanneer zij bij hem verblijft. Daarnaast heeft de Raad voor de Kinderbescherming nog niet zo lang geleden een onderzoek verricht en daaruit zijn geen zorgen naar voren gekomen over de opvoedsituatie van de vader. De zorgen lijken dan ook afkomstig te zijn van de moeder. Gelet hierop acht de vader een nader onderzoek naar zijn opvoedsituatie niet nodig. Daarnaast is in de afgelopen jaren genoegzaam gebleken dat het verbeteren van de onderlinge communicatie en samenwerking tussen de ouders niet mogelijk is. Doordat de rechtbank enkele maanden geleden een definitieve beslissing heeft genomen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, is de situatie inmiddels wat tot rust gekomen. De vader heeft geen bezwaar tegen de inzet van de buddy en de speltherapie voor [minderjarige]. Maar met [zorgaanbieder] is in het verleden een vertrouwensbreuk ontstaan, omdat zij in strijd met bestaande beschikkingen heeft gehandeld en daarmee voor onduidelijkheid heeft gezorgd. Gelet hierop ziet de vader mogelijkheden, al dan niet in de vorm van parallel ouderschap, om samen met de moeder de hulpverlening in de komende periode op vrijwillige basis voort te zetten. Indien de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] zal verlengen, zal de vader daar overigens aan meewerken.
4.3.
[minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter aangeven dat zij niet wil dat haar mening wordt gedeeld met haar ouders en de GI, behalve dat zij het goed vindt dat de jeugdbeschermer langer betrokken blijft.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van artikel 1:255, eerste lid BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat [minderjarige] last heeft van de situatie tussen haar ouders. Zij doet zorgelijke uitspraken over haar verblijf bij de vader. Zo geeft zij aan dat zij zich onveilig voelt, dat de vader haar slaat en dat hij haar een kutkind noemt. Dit heeft zij niet alleen aan de moeder verteld, maar ook aan haar buddy en op school. Daarnaast geeft de moeder aan dat [minderjarige] weerstand laat zien wanneer zij naar de vader toegaat en dat zij vanuit de emotie die zij dan ervaart soms zelfs moet overgeven. De kinderrechter is het met de GI eens dat daarmee niet vaststaat dat het daadwerkelijk onveilig is bij de vader. Het kan namelijk zo zijn dat [minderjarige] dusdanig klem zit tussen haar ouders, dat zij vanuit het loyaliteitsconflict waarin zij verkeert bepaalde uitingen doet richting de moeder waarvan zij denkt dat haar moeder deze graag wil horen. Dus of het klopt wat [minderjarige] zegt over de opvoedsituatie bij de vader of niet: het zijn hoe dan ook zorgelijke uitspraken die niet kunnen worden genegeerd.
5.4.
De kinderrechter overweegt dat [minderjarige] een kind van haar beide ouders is en dat beide ouders gezamenlijk het gezag over haar uitoefenen. Beide ouders hebben dan ook de verantwoordelijkheid om de zorgen over [minderjarige] weg te nemen en haar leven gemakkelijker te maken. Het belang van [minderjarige] staat hierbij voorop. De vader kan, naar het oordeel van de kinderrechter, hierin een rol spelen door zich open te (blijven) stellen voor de noodzakelijk geachte hulpverlening en inzicht te geven in zijn opvoedsituatie. Door dat te doen, kan de vader de bestaande zorgen hierover wegnemen. Daarnaast kan de moeder een grote rol spelen door bij [minderjarige] te benadrukken dat zij uit liefde is geboren toen de ouders nog bij elkaar waren, dat beide ouders nog steeds erg veel van haar houden en dat de moeder het goed vindt dat [minderjarige] contact heeft met haar vader. De moeder dient [minderjarige] emotionele toestemming te geven om het fijn te hebben bij de vader en de moeder dient te voorkomen dat zij [minderjarige] het idee geeft dat zij graag wil horen dat het onveilig en vervelend zou zijn bij de vader. Anderzijds acht de kinderrechter het van belang om de uitingen van [minderjarige] serieus te blijven nemen en goed naar haar te blijven luisteren. Dat is lastig en daarom hebben beide ouders hierbij begeleiding nodig.
5.5.
Door de hulpverlening worden er momenteel twee mogelijkheden gezien. Of de ouders dienen de onderlinge communicatie te verbeteren, het ouderschap gezamenlijk op te pakken en elkaar daarin alles te gunnen. Of zij maken duidelijke afspraken met elkaar waaraan zij zich blijvend gaan houden en waarbij de onderlinge communicatie tussen hen zo veel als mogelijk wordt beperkt. Deze laatste optie, waarbij de ouders inzetten op solo parallel ouderschap, lijkt momenteel de gekozen weg. Van belang daarbij is dat beide ouders zich niet met de andere ouder en de situatie bij die ander thuis bemoeien. Tegelijkertijd zal [minderjarige] in beide opvoedsituaties haar weg moeten vinden. Solo parallel ouderschap werkt daarom alleen als alle afspraken duidelijk zijn en gedetailleerd op papier staan. Dat traject is echter nog niet afgerond.
5.6.
Nu er nog onvoldoende zicht is op de opvoedsituatie van de vader en het traject gericht op het bereiken van solo parallel ouderschap nog niet is afgerond en de ouders hierover van mening verschillen, ziet de kinderrechter op dit moment (nog) geen mogelijkheden om de hulpverlening op vrijwillige basis voort te zetten. Daarbij komt dat de hulpverlening op vrijwillige basis minder mogelijkheden heeft om door te pakken wanneer dat nodig is. Gelet hierop is gedwongen hulpverlening nog steeds noodzakelijk.
5.7.
Gelet op het voorgaande wordt, naar het oordeel van de rechtbank, voldaan aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige]. De kinderrechter zal het verzoek daarom toewijzen in die zin dat zij de ondertoezichtstelling van [minderjarige] zal verlengen voor de verzochte duur van zes maanden, dus tot 22 maart 2025.
5.8.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op het karakter daarvan en het belang dat [minderjarige] hierover duidelijkheid ervaart, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dit betekent dat de beslissing per direct uitvoerbaar is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

6.De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 22 maart 2025;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024 door mr. Van Triest, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier, en op schrift gesteld op 26 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.