In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 januari 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 februari 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats 1], vastgesteld op € 429.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, stelde dat de waarde maximaal € 333.000 zou moeten zijn. De rechtbank concludeert dat het beroep van belanghebbende niet slaagt en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft geleverd voor de vastgestelde WOZ-waarde door middel van een taxatierapport en dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende.
Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt, maar dat deze termijn met elf maanden is overschreden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding toe van € 100, waarbij de heffingsambtenaar en de Staat ieder een deel van de vergoeding voor hun rekening nemen. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding toe, maar kent geen vergoeding toe voor overige proceskosten, omdat deze niet zijn aangetoond. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.