ECLI:NL:RBZWB:2024:6607

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
C/02/424354 / JE RK 24-1245
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van een minderjarige in een complexe gezinsdynamiek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2020. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, vanwege zorgen over de opvoedsituatie en de spanningen tussen de ouders. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de communicatie tussen hen verloopt moeizaam, wat leidt tot een onveilige situatie voor de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de GI en de Raad. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om op constructieve wijze afspraken te maken over de opvoeding van de minderjarige, ondanks dat er enige vooruitgang is geboekt in de contactregeling tussen de vader en de minderjarige. De kinderrechter concludeert dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat gedwongen hulpverlening noodzakelijk is. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad toegewezen en de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/424354 / JE RK 24-1245
Datum uitspraak: 18 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.A. Essen te Breda,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. H.J.P.M. van Berckel-van der Rijken te Breda.
De kinderrechter merkt als informant in deze zaak aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesdossier bevat het op 25 juni 2024 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen.
1.2.
Op 18 september 2024 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld, gelijktijdig met de nadere mondelinge behandeling van het verzoek van de vader tot vaststelling van de zorg- en contactregeling tussen hem en [minderjarige] alsmede het zelfstandige verzoek van de moeder tot wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag naar eenhoofdig ouderlijk gezag (met zaaknummer C/02/410205 / FA RK 23-2563). In die zaak zal de rechtbank bij afzonderlijke beschikking beslissen.
1.3.
Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de kinderrechter gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Essen;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Berckel-van der Rijken;
  • twee vertegenwoordigsters namens de GI;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de vrouw.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De Raad heeft ter onderbouwing van het verzoek, samengevat, aangegeven dat [minderjarige] is opgegroeid in een spanningsvolle opvoedsituatie. De Raad maakt zich zorgen over wat [minderjarige] op jonge leeftijd heeft meegekregen van de ruzies en spanningen tussen haar ouders, waarbij zij zich mogelijk onveilig heeft gevoeld. De ouders staan momenteel lijnrecht tegenover elkaar, zowel wat betreft de gebeurtenissen uit het verleden als in het heden. De moeder is erg wantrouwend richting de vader en heeft, vanwege de persoonlijke (psychische) problematiek van de vader in het verleden, zorgen over zijn beschikbaarheid met betrekking tot de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De Raad constateert dat de moeder hierbij vooral gebeurtenissen uit het verleden aanhaalt. Nu de vader zijn behandeling in het kader van de ggz positief heeft afgerond, heeft de Raad geen aanleiding om te veronderstellen dat de vader opnieuw onvoldoende beschikbaar zou zijn voor [minderjarige] . De vader vertrouwt moeder niet en lijkt in wat moeder zegt en doet vooral bevestiging te zien dat de moeder hem negatief beoordeelt. Duidelijk is dat [minderjarige] last heeft van de huidige situatie. Vanuit het kinderdagverblijf is aangegeven dat [minderjarige] in zichzelf keert, dat zij het moeilijk vindt om aangesproken te worden op haar gedrag en dat zij in elkaar duikt wanneer zij wordt geconfronteerd met iemand die spreekt met een luide stem. Daarnaast is er momenteel geen sprake van onbelast contact tussen de vader en [minderjarige] . Dit kan schadelijk zijn voor haar verdere ontwikkeling, sociale contacten en zelfvertrouwen. Gelet hierop wordt [minderjarige] , naar de mening van de Raad, ernstig in haar ontwikkeling bedreigd.
3.3.
De Raad complimenteert de ouders dat zij overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [minderjarige] met betrekking tot de zomerperiode (tot medio september 2024) met een overnachting. Maar gebleken is dat het hen, ondanks de ingezette hulpverlening in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA), niet lukt om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren en tot een door hen beiden gedragen ouderschapsplan te komen. Gebleken is dat de ouders weliswaar voldoende bereid, maar onvoldoende in staat zijn om de zorgen onder eigen verantwoordelijkheid weg te nemen en de daarvoor noodzakelijk geachte hulpverlening op vrijwillige basis te accepteren. De Raad vraagt zich daarbij af of beide ouders in staat zijn om (ook) naar hun eigen aandeel te kijken.
3.4.
De Raad concludeert dat het contact tussen de vader en [minderjarige] positief verloopt. De Raad acht het daarom van belang dat de fysieke contactregeling tussen de vader en [minderjarige] , al dan niet op termijn, verder wordt uitgebreid en ziet in dat verband geen contra-indicaties. De Raad verwacht daarnaast dat de ouders in staat zullen zijn om verdere afspraken te maken over [minderjarige] . Afhankelijk van het verloop daarvan, zal in de komende periode moeten worden bezien welke vorm van ouderschap tussen de ouders mogelijk is. Aansturing en regievoering vanuit de GI is daarbij noodzakelijk.

4.De standpunten

4.1.
Namens en door de moeder is, samengevat, aangevoerd dat het contact tussen de vader en [minderjarige] beter verloopt dan voorheen. De moeder ziet dat [minderjarige] , nu zij wat ouder is, wanneer zij terugkomt van de vader minder snel moe is. Maar juist nu de contactregeling beter verloopt, benoemt de vader voortdurend wat de moeder niet goed doet. Dit geeft de moeder het gevoel dat de vader de vechtscheiding bewust in stand houdt. Daarnaast lukt het de ouders niet om tot gezamenlijk gedragen afspraken over [minderjarige] te komen. De moeder heeft hier veel last van. Zij wil dan ook graag dat de ouders duidelijke afspraken maken waar zij zich vervolgens aan zullen houden. De moeder was het aanvankelijk eens met ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Maar omdat het nu het beter gaat met [minderjarige] en de hulpverlening in de afgelopen jaren niet zinvol is geweest, vindt de moeder het lastig om er weer volledig voor te gaan.
4.2.
Namens en door de vader is, samengevat, aangevoerd dat hij momenteel wekelijks op donderdag alsmede eenmaal per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 10.00 uur contact met [minderjarige] heeft en dat dit contact fijn en prettig verloopt. Juist daarom vindt de vader het pijnlijk dat de ouders niet in staat zijn om nadere afspraken hierover te maken. De vader betwist dat hij voortdurend aangeeft wat de moeder niet goed doet. Maar hij wil zaken over [minderjarige] wel bespreekbaar kunnen maken. De vader wil overal aan meewerken, ook als de contactregeling stapsgewijs moet worden opgebouwd. De moeder wil daarentegen nergens aan meewerken. Alle stappen die in de afgelopen periode zijn gezet, zijn onder druk van de Raad gezet. De vader wil ook graag dat er duidelijke afspraken worden gemaakt en dat de situatie tussen de ouders tot rust komt. Omdat het de ouders zelfstandig niet zal lukken om dat te bereiken, stemt de vader in met ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
4.3.
De GI heeft, samengevat, aangegeven dat ondertoezichtstelling passend lijkt omdat het de ouders op vrijwillige basis niet lukt om in het belang van [minderjarige] te communiceren met elkaar. Voor beide ouders kan het helpend zijn dat de GI meekijkt, regie voert en waar nodig aanstuurt. De GI ziet geen redenen om de vader te wantrouwen met betrekking tot de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De GI heeft helaas momenteel een wachtlijst waardoor zij, indien de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, niet per direct een vaste jeugdbeschermer kan toewijzen. De maatregel zal daarom in eerste instantie worden opgepakt door het provinciaal instroomteam (PIT). De ouders kunnen dan met spoedeisende zaken terecht bij de bureaudienst.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de kinderrechter als volgt. Gebleken is dat de afwikkeling van de relatie tussen de ouders nog steeds moeizaam en spanningsvol verloopt. In het verleden is de vader, vanwege zijn persoonlijke (psychische) problematiek, onvoldoende beschikbaar geweest met betrekking tot de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De moeder heeft hierdoor nog steeds veel wantrouwen richting de vader. De vader interpreteert wat moeder zegt en doet als een bevestiging dat zij hem niets gunt. Hoewel het positief is dat de ouders in de afgelopen periode overeenstemming hebben bereikt over de uitbreiding van de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] mét een overnachting, is gebleken dat het de ouders niet lukt om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren en afspraken te maken over [minderjarige] en zonder tussenkomst van de hulpverlening en/of de rechtbank te komen tot een gezamenlijk gedragen ouderschapsplan met afspraken over [minderjarige] . Daarnaast kan de moeder niet instemmen met een structurele uitbreiding van de reguliere contactregeling tussen [minderjarige] en de vader, terwijl daartoe door de betrokken hulpverlening en de Raad mogelijkheden worden gezien. Als gevolg hiervan bestaat het risico dat [minderjarige] loyaliteitsproblemen zal ontwikkelen met mogelijk gevoelens van verdriet, afwijzing en/of schuld. Op het kinderdagverblijf is gezien dat [minderjarige] zorgelijk gedrag vertoont. Duidelijk is dat [minderjarige] last heeft van de huidige situatie tussen haar ouders. Gelet hierop wordt [minderjarige] , naar het oordeel van de kinderrechter, ernstig in haar ontwikkeling bedreigd.
5.3.
De kinderrechter overweegt dat de hulpverlening die in de afgelopen jaren op vrijwillige basis is ingezet, onder meer in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA), ontoereikend is geweest voor het wegnemen dan wel het voorkomen van bovengenoemde zorgen. Bovendien heeft de betrokken hulpverlening aangegeven in het vrijwillig kader geen mogelijkheden meer te zien. De situatie is hiervoor te complex gebleken. Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat gedwongen hulpverlening met duidelijke regievoering en aansturing van een onafhankelijke (jeugd)professional als de GI thans noodzakelijk is.
5.4.
Gelet hierop wordt, naar het oordeel van de kinderrechter, voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De kinderrechter zal het verzoek daarom toewijzen en [minderjarige] onder toezicht stellen voor de (verzochte) duur van een jaar, tot 18 september 2025. Gezien de complexiteit van de situatie en omdat de zorgen al langere tijd aanwezig zijn, ziet de kinderrechter geen aanleiding om de maatregel voor een kortere duur uit te spreken.
5.5.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op het karakter daarvan en het belang dat [minderjarige] hierover duidelijkheid ervaart, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dit betekent dat de beslissing per direct uitvoerbaar is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
5.6.
Als leidraad om in het kader van de ondertoezichtstelling aan te werken, kunnen onder meer de navolgende in het raadsrapport opgesomde en door de kinderrechter aangevulde doelen worden genomen:
  • [minderjarige] ervaart dat haar ouders op een goede manier met elkaar kunnen communiceren en tot afspraken en beslissingen over haar kunnen komen;
  • [minderjarige] is geen getuige van spanningen tussen haar ouders;
  • [minderjarige] kan haar gedachten en gevoelens op een goede wijze uiten en er is voldoende ruimte voor haar emoties;
  • [minderjarige] ervaart van haar beide ouders de ruimte en de (emotionele) toestemming om contact te mogen hebben met en te mogen houden van de andere ouder (en de overige familie- en gezinsleden).
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur met ingang van 18 september 2024 tot 18 september 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier, en op schrift gesteld op 26 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.