ECLI:NL:RBZWB:2024:661

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
C/02/416593 / JE RK 23-2129
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 4 januari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak werd behandeld in het kader van een rekestprocedure, waarbij de Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling betrokken was. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, [de moeder] en [de vader], belast zijn met het ouderlijk gezag over de minderjarigen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd voor de duur van zes maanden, tot 6 juli 2024, en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de gezagdragende vader is afgewezen, aangezien dit verzoek door de GI was ingetrokken. De kinderrechter heeft benadrukt dat de minderjarigen per 12 februari 2024 bij de moeder zullen worden geplaatst, en dat er een goede samenwerking tussen de ouders en de betrokken hulpverleners noodzakelijk is voor een succesvolle overgang. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de GI verantwoordelijk blijft voor de regie van de hulpverlening en dat er een toetsmoment zal zijn om de voortgang te evalueren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/416593 / JE RK 23-2129
Datum uitspraak: 4 januari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Etten-Leur,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2017 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2021 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. C.A. Pietsch te Breda,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de GI van 22 november 2023 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 1 december 2023;
- het door de GI ingebrachte verslag van [thuiszorg] van 21 december 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 22 december 2023.
Op 4 januari 2024 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader;
- een tolk Arabisch, die beide ouders heeft bijgestaan;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- de heer [naam] , ambulant begeleider van beide ouders en werkzaam bij [thuiszorg] .

2.De feiten

De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Bij beschikking van 4 januari 2023 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 6 januari 2023 tot 6 januari 2024 en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend bij de gezagdragende vader met ingang van 6 januari 2023 tot 6 juli 2023.
Bij beschikking van 5 juli 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de gezagdragende vader verlengd met ingang van 6 juli 2023 tot 6 januari 2024.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven op basis van voormelde machtiging bij de vader.

3.Het verzoek

Bij verzoekschrift van 22 november 2023 heeft de GI verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar en om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de gezagdragende vader te verlengen voor de duur van drie maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI haar verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de gezagdragende vader ingetrokken. Dit betekent dat enkel ter beoordeling voorligt het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar.

4.De standpunten

De jeugdzorgwerkster van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar het verzoekschrift en het verslag van [thuiszorg] , aangevoerd dat er nog voldaan wordt aan de criteria voor een verlenging van de ondertoezichtstelling. [minderjarige 1] zit in groep 2 van de basisschool en [minderjarige 2] gaat drie dagen in de week naar de kinderopvang. De minderjarigen verblijven op dit moment nog bij de vader. De minderjarigen hebben elke week omgang met de moeder van vrijdag na school/opvang tot zaterdagavond. [thuiszorg] is sinds augustus 2023 betrokken in de thuissituatie van beide ouders. Zij biedt opvoedondersteuning aan beide ouders, en de bedoeling is dat de ouders onder begeleiding van [thuiszorg] een ouderschapsplan gaan opstellen. In de periode van 8 november 2023 tot 20 december 2023 heeft [thuiszorg] observaties in de thuissituatie van de moeder verricht om te beoordelen of bij de moeder, evenals bij de vader, sprake is van goed genoeg ouderschap. In het kader van deze observaties hebben de minderjarigen in voormelde periode extra verbleven bij de moeder op de dinsdagen en donderdagen. [thuiszorg] heeft op basis van de verrichte observaties geconcludeerd dat ook bij de moeder sprake is van goed genoeg ouderschap. De moeder heeft tijdens de observaties laten zien de zorg en opvoeding van de minderjarigen aan te kunnen en dat zij liefdevol is naar de minderjarigen. Waargenomen is ook dat de minderjarigen zich thuis voelen bij de moeder. Volgens [thuiszorg] verdient de moeder een kans om, nu het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar ligt, zelf weer de hoofdopvoedster van de kinderen te zijn. De GI staat hier achter en ziet hierin aanleiding om het eerder ingediende verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de vader in te trekken. De minderjarigen zullen in overleg met de ouders en [thuiszorg] worden overgeplaatst naar de moeder, waarbij nader zal worden bepaald hoe de omgang tussen de vader en minderjarigen zal worden vormgegeven. Dit overleg moet nog plaatsvinden. Ook moet de wijziging van basisschool van [minderjarige 1] en kinderopvang van [minderjarige 2] nog geregeld worden. De begeleiding van [thuiszorg] zal komende maanden aan beide ouders worden voortgezet. Ook zal gewerkt worden aan het verbeteren van de onderlinge communicatie tussen de ouders en het opstellen van een ouderschapsplan. De GI acht de inzet van [thuiszorg] in een gedwongen kader nog noodzakelijk om de voortgang van deze hulpverlening te waarborgen.
Door de heer [naam] , werkzaam bij [thuiszorg] als ambulant begeleider van beide ouders, is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat gezien wordt dat de minderjarigen bij beide ouders graag zijn. Het doel van de observaties in de thuissituatie van de moeder was om te beoordelen of een terugplaatsing van de minderjarigen bij de moeder tot de mogelijkheid behoort. De moeder heeft goed genoeg ouderschap laten zien. Ten aanzien van beide ouders bestaan er nagenoeg geen zorgen, behalve dat de communicatie tussen de ouders niet goed verloopt en wisselend is.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de moeder erkent dat sprake is van een bedreigde ontwikkeling van de minderjarigen en dat de inzet van hulpverlening in het gedwongen kader nog noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreigingen bij de minderjarigen weg te nemen dan wel te verminderen. De moeder kan instemmen met een plaatsing van de minderjarigen bij haar. Zij begrijpt ook dat de minderjarigen niet per direct bij haar kunnen komen wonen en is bereid hierover het overleg aan te gaan. Dit overleg moet wel op korte termijn plaatsvinden gelet op alles dat nog voor de minderjarigen geregeld moet worden om de plaatsing van de minderjarigen bij haar mogelijk te maken. De moeder maakt zich zorgen of dit overleg op korte termijn gaat plaatsvinden aangezien de regie van de GI te wensen over laat en zij nauwelijks contact heeft met de jeugdzorgwerkers. De moeder verzoekt om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen te verlengen voor de duur van zes maanden, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek van de GI. Dit om vinger aan de pols te houden en om een toetsmoment over zes maanden mogelijk te maken.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat met hem is besproken dat onderzoek werd gedaan naar de mogelijkheid van een eventuele plaatsing van de minderjarige bij de moeder. Met het huidige voornemen van de GI om de minderjarigen bij de moeder te plaatsen was de vader echter niet bekend. Dit is voorafgaand aan de mondelinge behandeling niet concreet met hem gedeeld. De vader is van mening dat niet direct tot een plaatsing van de minderjarigen bij de moeder moet worden overgegaan. De minderjarigen moeten de ruimte krijgen om hieraan te wennen. De vader kan instemmen met een verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen.

5.De beoordeling

Onderlinge afspraken

Nadat partijen hun standpunten op de mondelinge behandeling naar voren hadden gebracht, is de mondelinge behandeling voor korte duur geschorst om alle betrokkenen, te weten de beide ouders, de advocaat van de moeder, de jeugdzorgwerker van de GI en de ambulant begeleider van [thuiszorg] , in de gelegenheid te stellen om afspraken met elkaar te maken over de overplaatsing van de minderjarigen naar de moeder. Partijen zijn tot de volgende afspraken met elkaar gekomen:
  • de minderjarigen verblijven tot maandag 12 februari 2024 bij de vader, waarbij de moeder wekelijks in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken contact met de minderjarigen heeft van vrijdag na school/opvang tot zaterdagavond;
  • per maandag 12 februari 2024 worden de minderjarigen bij de moeder geplaatst, waarbij de vader -
  • [thuiszorg] gaat, in samenspraak met beide ouders, de inschrijving van [minderjarige 1] op een basisschool in [woonplaats 1] regelen als ook de inschrijving van [minderjarige 2] op een kinderopvang in [woonplaats 1] of omgeving.
Dit betreffen onderling gemaakte afspraken tussen de ouders, de GI en [thuiszorg] , en deze afspraken liggen niet ter beoordeling aan de kinderrechter voor. Voormelde afspraken zullen dan ook niet in het dictum worden opgenomen. Wel gaat de kinderrechter er vanuit dat alle betrokken partijen zich aan deze afspraken zullen houden.
Ondertoezichtstelling
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
De kinderrechter stelt op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht vast dat de minderjarigen nadat zij vanaf oktober 2022 bij de vader hebben gewoond, op korte termijn, te weten per 12 februari 2024, bij de moeder zullen worden (terug)geplaatst. De kinderrechter hoopt dat deze overgang vloeiend voor de minderjarigen gaat verlopen. Beide ouders zijn belangrijke hechtingsfiguren voor de minderjarigen. Het is aan de vader om naar de minderjarigen uit te dragen dat het voor hen fijn is dat zij weer bij de moeder gaan wonen en het is aan de moeder om naar de minderjarigen positief te spreken over de periode die zij bij hun vader hebben gewoond. Ook zal de moeder zich moeten inzetten om het contact tussen de minderjarigen en de vader goed te houden en waar nodig te bevorderen. Dat is voor de ontwikkeling van beide minderjarigen van levensbelang. De minderjarigen hebben namelijk langere periode bij de vader gewoond, en belangrijk is dan ook dat hun band en hechtingsrelatie met de vader behouden blijft.
Het voorgaande zal veel van de ouders vragen, mede gezien het onderlinge wantrouwen en de al lang voortdurende strijd tussen de ouders. Van belang is dan ook dat [thuiszorg] komende periode bij de ouders betrokken blijft om hen te begeleiden bij de verplaatsing van de minderjarigen van de vader naar de moeder, maar ook bij de zorg en opvoeding van de minderjarigen in de beide opvoedingssituaties en bij het opstellen van een ouderschapsplan. Met de GI acht de kinderrechter een gedwongen kader voor beide ouders nog nodig om de voortgang van hulpverlening vanuit [thuiszorg] te waarborgen en/of de inzet van andere noodzakelijke hulpverlening te realiseren. Van een bedreigde ontwikkeling bij beide minderjarigen is op dit moment nog onverminderd sprake. De verwachting is dat ouders binnen een vrijwillig kader niet tot goede afspraken zullen komen. De GI is nog nodig om regie te voeren en te waarborgen dat de ingezette hulp wordt voortgezet.
Gelet op het voorgaande wordt nog steeds voldaan aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling. De kinderrechter zal dan ook beslissen dat de ondertoezichtstelling van de minderjarigen wordt verlengd. Wel ziet zij aanleiding om de ondertoezichtstelling voor een kortere periode dan verzocht toe te wijzen. De kinderrechter acht het namelijk van belang dat er een toetsmoment wordt gecreëerd om goed zicht te houden op de ontwikkelingen in deze zaak, gelet op alles wat er speelt en de stappen die nog gezet moeten worden. Dit maakt dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal verlengen voor de duur van zes maanden tot 6 juli 2024, en de beslissing op het verzoek voor het overige zal aanhouden tot de hierna in het dictum genoemde PRO FORMA datum.
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij uiterlijk op de hierna in het dictum genoemde pro forma datum schriftelijk verslag zal doen over het verloop van de ondertoezichtstelling en de hulpverlening die in dat kader vanuit [thuiszorg] wordt ingezet. Daarbij wenst de kinderrechter in ieder geval ook geïnformeerd te worden over de stand van zaken met betrekking tot de overplaatsing van de minderjarigen naar de moeder, de omgang tussen de vader en de minderjarigen, de samenwerking en oudercommunicatie tussen de ouders en het ouderschapsplan. Daarnaast dient de GI haar standpunt te geven ten aanzien van het resterende deel van het verzoek, met toezending van haar verslag aan de (advocaat van) de moeder en de vader. In geval de GI het resterende verzoek handhaaft, zal voor de afloopdatum van de ondertoezichtstelling een mondelinge behandeling worden bepaald, tenzij de GI en de ouders aangeven dat het resterende verzoek schriftelijk kan worden afgedaan.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
Machtiging tot uithuisplaatsing
De jeugdzorgwerkster van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de gezagdragende vader voor de duur van drie maanden ingetrokken. Dit betekent dat dit verzoek niet meer kan worden onderzocht. De kinderrechter zal dat verzoek dan ook afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 6 januari 2024 tot
6 juli 2024;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling aan tot
4 juni 2024 PRO FORMAin afwachting van het schriftelijk verslag van de GI en het standpunt over het resterende deel van het verzoek van de GI en de ouders, een en ander op de wijze zoals hiervoor onder 5.
Ondertoezichtstellingis omschreven;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor;
wijst af het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de gezagdragende vader voor de duur van drie maanden.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2024 door mr. Van Triest, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 11 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.